Seneca
Seneca brief 116: de juiste houding tegenover emoties
A:Vaak is gevraagd, of het beter is gematigde gevoelens te hebben of helemaal geen.
De onzen verdrijven ze, de Peripatetici matigen ze.
Ik zie niet, op welke manier enige matigheid van ziekte heilzaam of nuttig kan zijn.
Wees niet bang: Ik ontneem je niets van die dingen, waarvan jij niet wilt dat ze je worden ontzegd.
Ik zal me makkelijk en inschikkelijk betonen in de zaken, waarop je je toelegt en die je beschouwt als noodzakelijk voor het leven of nuttig of aangenaam.
Ik zal verwijderen het gebrek. Want wanneer ik je verboden zal hebben om te verlangen, zal ik je toestaan om te willen, opdat je diezelfde dingen onbevreesd en met een zekerder oordeel doet, opdat je de verlangens zelf meer voelt :
Waarom zullen ze je niet meer bereiken, als je over hen heerst, dan als je er slaaf van bent?
B:
'Maar het is natuurlijk’ zeg je ‘dat ik door het gemis van een vriend word gekweld.
Geef recht aan tranen die zo terecht vallen. Het is natuurlijk om geraakt te worden door meningen van mensen en van ongunstige meningen treurig te worden.
waarom zou je mij deze zo oprechte vrees voor een slechte reputatie niet kunnen toestaan?
Geen enkele fout is zonder verdediging ; Voor elke fout is het begin bescheiden en te vergeven, maar vanaf dat punt grijpt het verder om zich heen.
Je zult niet voor elkaar krijgen dat het ophoudt, als je het zult hebben toegestaan om te beginnen.
Elke emotie is eerst zwak daarna brengt hij zichzelf in snelle beweging en verzamelt krachten, terwijl hij voortgaat.
Hij wordt gemakkelijker buitengesloten dan hij wordt verdreven.Wie ontkent dat alle emoties uit een zeker, als het ware natuurlijk begin voortkomen ?
De natuur heeft ons de zorg voor onszelf opgedragen, maar waar je te veel hieraan zult hebben toegegeven, is het een fout.
De natuur heeft genot gevoegd bij de noodzakelijke behoeften,| niet omdat we dat vroegen,| maar omdat de toevoeging van die dingen, zonder welke we niet kunnen leven, het aangenamer voor ons maakte.
Zou het op eigen gezag komen, (dan) is het genotzucht.
Laten we dus weerstand bieden wanneer ze binnenkomen, omdat ze gemakkelijker niet toegelaten worden.
C:
Sta in zekere mate,” zeg jij, “toe om verdriet te hebben, in zeker mate angst te hebben.” Maar dat “in zekere mate” breidt zich ver uit en heeft geen einde/eindigt niet waar jij wil. Voor een wijze is het veilig om zichzelf niet angstvallig te bewaken, en hij zal zijn tranen en genoegens waar hij zal willen, stoppen/tegenhouden: (maar) voor ons is het, omdat het niet gemakkelijk is terug te gaan, het beste helemaal niet voort te gaan.
Panaetius schijnt antwoord gegeven te hebben aan een zekere jongeman, toen hij aan hem vroeg of een wijze verliefd zou kunnen zijn. “Over de wijze”, zei hij, “zullen wij zien: aan mij en jou, die nog ver verwijderd zijn van een wijze, moet het niet toevertrouwd worden dat we terecht komen in een emotionele situatie, onbeheersbaar, geheel overgeleverd aan een ander, op zichzelf onbeduidend. Want als hij/zij zich om ons bekommert, worden wij geprikkeld door zijn/haar vriendelijkheid, als hij/zij ons geminacht heeft, ontsteken wij (in woede) door arrogant gedrag. Evenzeer schaadt de toegevendheid van de liefde als de afwijzing/onhandelbaarheid: door toegevendheid worden wij verleid, met onhandelbaarheid strijden we. Laten we ons daarom, ons bewust van onze zwakheid, rustig houden; laten we onze zwakke geest niet toevertrouwen aan wijn en ook niet aan schoonheid noch aan vleierij noch enige zaken/dingen die ons verleidelijk mee slepen.”
D:
Wat Panaetius antwoordde aan hem die over de liefde vroeg, dit zeg ik over alle emoties: laten we, zoveel als we kunnen, ons van het glibberige terugtrekken; ook op het droge staan wij te weinig stevig. Op dit punt zul jij mij confronteren met die algemene uitspraak tegen de Stoïcijnen: “Jullie beloven te grote dingen, jullie schrijven te lastige dingen voor. Wij zijn mensjes; wij kunnen ons niet alles ontzeggen. Wij zullen bedroefd zijn, maar weinig; wij zullen erg verlangen, maar beheerst; we zullen boos worden, maar we zullen ons verzoenen.” Weet jij waarom wij die dingen niet kunnen? Omdat wij niet geloven dat we ze kunnen. Integendeel, er is, bij Hercules, iets anders aan de hand: omdat wij van onze fouten houden, verdedigen we ze en willen die liever rechtvaardigen dan verdrijven/afschudden. De natuur heeft aan de mens voldoende kracht gegeven, als wij die (maar) gebruiken, als wij onze krachten (maar) verzamelen en die geheel voor ons zelf, zeker niet tegen ons mobiliseren/inzetten. Niet willen is de eigenlijke oorzaak, niet kunnen wordt voorgewend. Gegroet.