Via Nova > Boek 2 (Oude Druk)
Hoofdstuk 29, opd. 2
1: Bis dat, Qui cito dat. = Hij die snel geeft, geeft tweemaal: bijzin is subiect2: Quem dei amam, adulescens moritur. = Wie door de goden bemind wordt, sterft jong: bijzin is subiect van de hoofdzin
3: Ago, quod ago. = Ik doe, wat ik doe: obiect van de hoofdzin
4: Qui tacet, consentire videtur. = Wie zwijgt, lijkt toe te stemmen: subiect van de hoofdzin.
5: Quae volumus, credimus libenter. = Wat wij willen, geloven we graag ( = de wens is de moeder van de gedachte): bijzin is obiect van de hoofdzin.
6: Quae nocent, docent = Dat wat schaadt, maakt wijs ( = door schade en schande wordt men wijs): subject
7: Quod non potest, vult posse, qui nimium potest = Wie teveel kan, wil kunnen, wat hij niet kan: quod non potest: obiecl. & qui nimium potest: subject