Via Latina > Boek 1
Tekst 28: De eed
Tekst 28In het donkere licht / schemering werden de zuilen van de tempel van Jupiter, de Beste en
Grootste, nauwelijk onderscheiden / waren … nauwelijks te zien;
op het altaar flakkerde een vlam, die een spaarzaam licht gaf;
3 soms schitterde het beeld van de god door het goud.
Plotseling verscheen Hamilcar Barcas, een man van een enorme lichaamsgrootte /
een kerel met een kolossaal lichaam,
die / terwijl hij zijn zoon, een jongen van negen jaar, aan de hand hield.
6 Hij beval hem te blijven staan en terwijl hij alleen naar het altaar liep, vroeg hij:
‘Ben je bang, Hannibal?’ — Waarom, vader?’ —
‘We zijn in de tempel van Jupiter, de Beste en Grootste!’
9 ‘Dat weet ik wel.’ — Om welke reden heb ik je hierheen gebracht, mijn zoon?’
Dat weet ik niet / Geen idee; ongetwijfeld zul je hem voor mij openen / mij noemen.
Maar Hamilcar zei dit tegen zijn zoon, die / terwijl deze zorgvuldig luisterde:
12 ‘Welk volk brandend van hebzucht rooft alles / ……, omdat het brandt van hebzucht?
Van welk volk heeft de senaat onze ouders/vaderen Sicilië en Sardinië afgenomen?
Welk volk wil over de overige/andere heersen? — ‘Dat zijn de Romeinen, vader.’
15 Je hebt waar / naar waarheid gesproken / Je hebt gelijk: Het zijn de Romeinen die naar
de heerschappij over alle landen / de hele wereld verlangen/streven!
Het is nodig dat wij hen van Africa afhouden / Wij moeten hen uit Africa houden.
Daarom zal ik onze legers, zodra ze naar Spanje zijn overgezet, tegen hen leiden /
laten oprukken;
18 ik zal op hun eigen gebied met hen strijden.’
Daarna begon Hamilcar aan Jupiter, de Beste en Grootste, te offeren / een offer te brengen.
Plotseling vroeg hij, terwijl hij met brandende ogen naar zijn zoon keek /
terwijl hij zijn zoon met fonkelende ogen aankeek:
21 ‘Wil je met mij in het legerkamp zijn / met mij ten strijde trekken?
Meteen riep Hannibal uit, terwijl hij zich niet bekommerde om de waardigheid van de plaats:
‘Neem me met je mee naar Spanje, vader, maak me een soldaat van jou!’
24 Toen (zei) Hamilcar: ‘Dat zal ik doen, als jij mij de trouw gegeven zult hebben die ik verlang /
als je me belooft wat ik vraag’,
en hij leidde Hannibal naar het altaar zeggende / terwijl hij zei / met de woorden:
‘Raak het heilige altaar aan!’
Ten slotte beval hij zijn zoon, terwijl deze het altaar vasthield, zo / als volgt te zweren:
27 ‘Nooit zal ik in vriendschap met de Romeinen zijn / een vriend van de Romeinen zijn.’
Zodra Hannibal de woorden van zijn vader, die brandde van haat, gehoord had,
antwoordde hij: ‘Dat zweer ik.’