Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Vergilius

bucolische poëzie - P Vergili Maronis bucolica I

Tityrus, jij bestudeert, achteroverliggend onder de beschutting van een breedgetakte beuk, een liedje van het bos op een fijne haverfluit. Wij verlaten onze vaderlijke gronden en zoete akkers. Wij ontvluchten ons vaderland. Jij, Tityrus, kalm in de schaduw, leert de bossen ‘schone Amaryllis' te doen weerklinken.

Hey Meliboeus, een god heeft voor ons deze vrije tijd gemaakt. Want hij zal altijd een god voor mij zijn. Vaak zal een tenger lam uit onze eigen schaapskooi zijn altaar bebloeden. Hij heeft toegestaan dat ik mijn runderen laat rondzwerven zoals je kan zien en dat ik zelf met mijn landelijke rietfluit speel omdat ik dat wil.

Ik ben zeker niet jaloers, ik ben wel zeer verwonderd: overal is er opschudding in het geheel over alle akkers. Kijk, ikzelf drijf mijn geiten ziekjes voort. Deze, Tityrus, sleur ik zelfs maar mee, hier tussen de dichte hazelbosjes heeft ze immers onlangs pas een tweeling van bokjes, de hoop van de kudde, ach! op de kale rots achtergelaten nadat ze ze gebaard had. Vaak, herinner ik me, hebben eiken die door de hemel beroerd waren ons dit kwaad voorspeld, als ik maar niet zo blind was geweest. Maar kom niettemin, die god daar van jou, wie is dat, vertel ons dat eens, Tityrus.

Ik meende in al mijn dwaasheid, Meliboeus, dat de stad die ze Rome noemen gelijk was aan dit dorp hier van ons, waarheen wij telkens opnieuw de gewoonte hebben als herders om de tengere kleintjes van onze schapen naar toe te drijven. Zo ik te weten was gekomen honden gelijk aan hondjes, zo moeders aan geitenbokjes, zo was ik gewoon geweest kleine te vergelijken met grote. Maar dit stak er echter zoveel met kop en schouders tussen de andere steden boven uit als cipressen tussen langzame sneeuwballen gewoon zijn.

En welke was de zo grote reden voor jou om Rome te zien?

Vrijheid, die toch laat bewegingsloos omkeek, keek toch achterom nadat mijn wittere baard geschoren viel en kwam na een lange tijd nadat Amaryllis ons bezitte en Galatea ons heeft achtergelaten. Want, ik zal immers bekennen, terwijl Galatea mij vasthield, was er noch hoop op vrijheid, noch zorg voor de spaarpot. Hoewel menig offerdier van mijn schaapskooi wegging en de vette kaas voor de ondankbare stad werd geperst, is mijn hand nooit zwaar van geld voor mij naar huis teruggekeerd.

Ik verwonderde, wat jij, Amaryllis, treurig riep aan de goden en voor wie je toeliet dat de vruchten hangen in hun boom: “Tityrus was weg hiervandaan.” Zelf de pijnbomen, Tityrus, zelf de bronnen en zelf die bomen riepen om jou.

Wat moest ik doen? Het was niet mogelijk dat ik zou weggaan van de slavernij en ook niet dat ik de elders zo aanwezige goddelijkheden zou leren kennen. Hier zie ik de jongeman, Meliboeus, voor wie elk jaar, tweemaal zes dagen onze altaren roken. Hier gaf die als eerste aan mij het antwoord: ‘Hoed jullie koeien, zoals voorheen, jongens; fok jullie stieren op.’

Gelukkige oude man, jouw landgoederen blijven dus! En ze zijn groot genoeg voor jou, hoewel naakte steen en modderig moeras met riet de weides helemaal bedekt; Geen voer waarmee men niet vertrouwd is zullen je zware, drachtige dieren op de proef stellen. En ook zullen de slechte ziektes van vee van de buurman hun niet schaden. Gelukkige oude man, hier zal je tussen de gekende rivieren en heilige bronnen schaduwrijke kou trachten te verkrijgen. Van hieruit zal de wilgenhaag, van de grens met de buur, zoals steeds je overtuigen een dutje te doen door het zachte gezoem, wanneer de bloemen gegrazen zijn door de bijen van de Hyblaberg; hiervandaan zal de snoeier aan de voet van een hoge rots zingen naar de luchten; En ondertussen toch zullen de hese duiven, jouw zorg, en de tortelduif uit de hemelshoge olm niet stoppen met kirren.

Vroeger dus zullen lichte herten te grazen worden gezet in de hoge lucht en de golven zullen naakte vissen neerzetten op het strand, vroeger zal de Parth als banneling van de Saone drinken of de Germaan als banneling van de Tigris het grondgebied van beide dat doorkruisd is, dan het gelaat van hem wegglijdt uit ons hart.

Maar wij zullen hiervandaan weggaan, sommigen naar de dorstige Afrikanen, een deel naar Scythië en we zullen komen tot Arax, die krijt meesleurt en tot het helemaal van de wereld afgescheiden Britten. Ach, zal ik ooit, na lange tijd, mijn vaderland bewonderen, enook naar de nok van mijn arme hut die met graszoden is opgegouwd en later ook naar enige korenaren bewonderen, wanneer ik mijn koninklijke gronden zie? Zal een slechte soldaat deze zo bewerkte bouwland hebben? En een barbaar deze velden? Kijk, waartoe de tweedracht de ellendige burgers heeft gebracht! Hebben wij voor hun de akkers bezaaid? Ent nu de perenbomen, Meliboeus, zet de wijnstokken op een rij! Ga, mijn geitjes, mijn ooit gelukkig vee, ga! Voortaan zal ik, languit in een groene grot, jullie niet meer in de verte zien hangen aan de met struiken begroeide rotsen. Ik zal geen liedjes meer zingen. Jullie, geitjes, zullen niet meer onder mijn hoede, de bloeiende luzerne en de bittere wilgenblaadjes afgrazen.

Toch kon je hier met mij deze nacht uitrusten op het groene loof. Voor ons zijn er rijpe vruchten, zachte kastanjes en een voorraad kaas. En in de verte roken de schoorstenen van de boerderijen al en er vallen al langere schaduwen van de hoge bergen neer.

Statistieken

Vertalingen op de site: 7.338

Nieuw afgelopen maand: 8

Gewijzigd afgelopen maand: 18