Transitorium
Hoofdstuk ?, tekst s ?: Plinius: Op Jacht
C. Plinius groet Cornelius Tacitus,jij zal lachen, en je mag lachen. Ik, diegene die jij kent, ik heb 3 everzwijnen gevangen en weliswaar zeer mooie. "Zelf?" zeg je. Zelf; nochtans niet zo dat ik mij helemaal afhield van mijn luiheid en rust. Ik zette mij bij de jachtnetten, er was in de nabijheid geen spies of lans, maar een schrijfstift en een notitieboekje; ik was wat aan het nadenken en aan het opschrijven, om, zij het met lege handen, dan toch met een vol schrijftafeltje terug te keren. Er is geen reden om deze manier van studeren te minachten; het is wonderbaarlijk hoe de geest aangevuurd wordt door de activiteit en de beweging van het lichaam; bovendien zijn de bossen overal en de eenzaamheid en precies die stilte die hoort bij de jacht, grote drijfveren om na te denken. Daarom, wanneer je op jacht zal gaan, zal je op mijn aanraden niet alleen een broodmand en een kruikje maar ook een notitieboekje mogen meenemen; je zal ondervinden dat Diana niet meer in de bergen ronddwaalt dan Minerva.
Gegroet.