Tirocinium Graecum
Les 10, oefening 17
1. Het begin van dit werk was niet makkelijk, maar erg moeilijk/lastig.2. Die koningin heerste over dit land en over veel andere landen.
3. Jullie, slaven, moeten die ezels naar die gindse akker brengen.
4. Jullie moeten die man niet vertrouwen, want hij is vijandig en onbetrouwbaar.
5. Jullie moeten deze kinderen niet aan mij toevertrouwen, maar aan die vrouw daar.
6. Die Athener leidde mij rond in de tempel van Athene, want die is heel mooi en beroemd.
7. De dichter zei deze (de volgende) woorden: “Vereer mij niet, maar de Muzen, want die verzorgen/verschaffen mij deze roem.
8. De perzen moeten de eilanden en dit (vaste) verlaten, laten wij, Atheners, niet laf zijn.
9. Die soldaten gaan naar de rivieren, maar wij bewaken deze vrachten/ladingen.
10. De burgers gaan vaak die tempel daar binnen, opdat zij offeren aan de godin.
11. Ik verheug mij zeer over deze mooie geschenken.
12. Gisteren waren wij samen met veel leerlingen op dat kleine eiland.
13. Jullie moeten die jongen jongemannen niet als vijanden beschouwen.
14. Wie is die zeeman?