SPQR > Versie 1
Les 29 (versie 3)
Hamilcar, de Carthaagse leider, verdroeg het moeilijk dat de Romeinen in de eerste Punische oorlog hadden overwonnen. Hij zei tegen de senatoren van Carthago:' Rome zal niet tevreden zijn, totdat ze alle landen en alle zeeën zal hebben veroverd. Als wij hen niet zullen tegenhouden, zullen de Romeinen onze rijkdom, onze stad, ons volk vernietigen. Sta mij toe met de Punische troepen naar Spanje te gaan. Als ik immers grotere rijkdom en meer soldaten daar zal hebben verzameld, zullen wij weer oorlog kunnen voeren tegen de Romeinen.' De senatoren antwoordden: 'Maar als jij alle troepen naar Spanje zal hebben gebracht, zullen wij hier geen bewakers hebben. Hoe zal jij de stad bewaken?' Hamilcar: 'Ik zal Carthago het meest beschermen, als ik de aandacht van de Romeinen zal hebben gericht op Spanje.' De senatoren stemde in.Hamilcar, voordat hij met alle troepen wegging, maakte een offer. Hij bad tot de goden: 'Jullie, welke altijd Carthago beschermden, geef steun aan mij wanneer ik de oorlog tegen de Romeinen zal voorbereiden.' Zoon Hannibal, de jongen van de negen jaar, had gehoord dat vader bad tot de goden. Hij vroeg: 'O vader, leid mij met jou mee naar Spanje! Ik zal dapper vechten tegen de Romeinen, die ik haat zoals jij hen haat!' Vader lachte: 'Daarna, wanneer jij de militaire kunst zal hebben geleerd, zal jij een zeer goede aanvoerder zijn en zal jij tegen de Romeinen grote overwinningen behalen.' Hannibal: 'Als jij mij met je mee zal hebben genomen, zal ik de militaire kunst van jou leren. Wie zal mij beter onderwijzen dan jij?' Hamilcar: 'Goed. Ik zal jou met mij meenemen, als jij je woord van trouw zal hebben gegeven aan de goden van jouw vaderland.' De jongen plaatste uit zichzelf zijn rechterhand bovenop het altaar, op welke zijn vader een offer had gebracht. Hij zwoer: 'Zolang als ik zal leven , zal ik de goden van mijn vaderland vereren. Ik zal altijd de vijand van Rome zijn. Ik zal niet rusten, totdat Carthago koning zal zijn over aarde en over zee. Dat ik, Hannibal, zoon van Hamilcar, zweer altijd de Carthaagse goden, welke mij met de bliksem zullen treffen, als ik ooit mijn eed zal hebben gebroken.'