SPQR > Versie 1
1.4a Jong gestorven (bovenbouw)
6. Melantusveertien maanden,
lief voor vrienden, geliefd aan zijn familieleden,
wie niemand heeft gekwetst,
behalve dat hij gestorven is.
7. Het huis huilt en de geliefde ouders rouwen zonder einde om mij die door het lot is weggerukt: ik word bedekt door deze grafsteen. Wie zou niet treuren om het voorbeeld van mijn bittere dood? Als je mij had gezien of als je de wijze waarop ik stierf had geweten, had jij, vreemdeling, tranen over mijn botten laten vloeien.
8. Ik leefde geliefd bij mijn familieleden, ik gaf mijn leven als maagd terug. Ik ben gestorven en ik ben dit as, dit as is de aarde. Maar als de aarde een godin is, ben ik een godin, ben ik niet gestorven. Ik vraag je vreemdeling, schend mijn botten niet.
Muis, dertien jaar geleefd.
9. Lucius Octavius Silvanus, moge je goed rusten.
Jouw moeder vraagt je, om haar weer terug te nemen. Vaarwel.
10. Ik, je moeder, zou als ik het kon, zoon, in jouw plaats zijn gestorven.
Nu lig jij in dit graf. Moge de aarde licht voor je zijn.
11. Aan de meest geliefde.
Je had het mij moeten aandoen, nu het ik het jou aangedaan.
12. Ik zeg zijn naam niet en niet hoeveel jaar hij heeft geleefd,
zodat de pijn in mijn gedachten niet, wanneer we het lezen, blijft.
Je was een lief kind, maar voor een korte tijd.
De dood overwon het leven, zodat je niet aan vrijheid vasthoudt.
Ach is het niet verdrietig, dat hij van wie je houdt omkomt?
Nu heeft de dood voortdurende vrijheid gegeven.
13. Houd reeds op, moeder, om de klachten met tranen te herhalen,
want een dergelijk verdriet overkomt jou niet alleen.