Phoenix > Boek 1
Tekst 7.6: De adelaar en maaier
In het midden van de zomer werken tien maaiers onder de brandende zon op de velden. Ze zweten en ze hebben dorst en na weinig uren blijft er geen water meer over voor hen. Daarom roept de leider van de maaiers Davus, een van hen, bij zich en zegt: "Davus, ga naar de naburige bron en breng watervoor ons mee." Aan de bron ziet Davus een adelaar, die bedreigd wordt door een slang. Omdat de adelaar de dienaar en boodschapper van Jupiter is, doodt hij de slang met zijn sikkel en bevrijdt de adelaar.Vervolgens schept hij water uit de bron en keert terug naar zijn gezellen. Eerst geeft hij grote bekers vol met water aan zijn gezellen, die ze gulzig leegdrinken. Eindelijk wil hij zelf drinken. Precies op dat moment daalt de adelaar uit de hemel neer en werpt de beker uit zijn handen. Het water uit de beker vloeit op de aarde. Eerst roept Davus woedend: "Bedank jij zo je bevrijder?" Maar plotseling ziet hij zijn negen gezellen stervend. "Nu begrijp ik alles," zegt hij: "De bron is door de slang vergiftigd.
De adelaar bedankt mij nu en hij rukt mij weg van de dood, omdat ik hem van de dood heb weggerukt."