Pallas > Druk 5: boek 3
Hoofdstuk 18, tekst A
Mijn moeder, nadat ze erbij was gekomen en het zwarte bloed had gedronkenherkende mij dadelijk: want in tranen uitgebarsten zei ze deze woorden:
‘Mijn kind, hoe ben je hierheen gekomen, terwijl je levend bent? Want het is lastig
voor levenden dit te beschouwen. Ben je uit Troje hier aangekomen,
veel tijd zwervend? Ben je nog niet in Ithaka gekomen, en heb je niet je vrouw en je zoon en je hele volk gezien?’
Ik zei haar: ‘Moeder van mij, noodzaak bracht me naar beneden
in het huis van Hades, omdat ik Teiresias moest raadplegen: want nog niet kwam ik
dichtbij Ithaka, mijn land, terwijl ik steeds zwierf en veel lotgevallen
meemaakte, sinds ik voor het eerst Agamemnon naar Troje volgde.
Maar vooruit, zeg mij dit niet leugenachtig, maar waar: hoe bent u
gestorven?’ Zij antwoordde mij: ‘Ik, mijn kind,
stierf, omgekomen door verdriet: zozeer miste ik je ...’
Ik probeerde daarna de schim van mijn moeder te pakken
terwijl ik mijn armen uitstrekte. Driemaal probeerde ik dit, driemaal
vluchtte de schim uit mijn handen, gelijkend op een schaduw of droom...
Voor mij werd het verdriet nog groter en ik schreeuwde:
‘Moeder van mij, waarom wacht je niet op mij, terwijl ik je verlang te pakken en te kussen?’
Maar mijn moeder antwoordde me: ‘Dat, mijn kind,
is onmogelijk. Want na de dood hebben de stervelingen niet meer
vlees en botten, zo(danig) als vóór de dood,
maar door de kracht van het vuur wordt het lichaam vernietigd
en vlucht de ziel als een droom weg, na weggevlogen te zijn.’