Pallas > Druk 4: Boek 1
Hoofdstuk 19, tekst B
Vertaling Tekst 19B1 Penelope, wat betreft het/haar uiterlijk gelijk (zijnde) aan Artemis of de gouden
Afrodite, vroeg, gezeten bij het vuur aan Odysseus:
‘Vreemdeling, wie bent u? Waarvan bent u (aan)gekomen? Waar is uw stad en wie zijn uw
ouders? Want u bent niet uit een eik en niet uit een rots (geboren)!’
5 De slimme Odysseus zei niet de waarheid, maar loog:
‘Koningin, vraag me niet over mijn afkomst en vaderland,
waaraan de herinnering mij veel verdriet doet. Ik ben van het brede Kreta
gekomen, waarop veel volkeren en negentig steden zijn.
Daar ontmoette ik uw edele echtgenoot, voordat hij met
10 snelle schepen wegvoer naar Troje.’
Toen Penelope dit over haar echtgenoot hoorde
stroomden de/haar tranen, zoals sneeuw smelt in de bergen:
want ze huilde om haar eigen echtgenoot, die dichtbij haar zat!
De verstandige Odysseus had medelijden met zijn huilende vrouw,
15 maar met list/listig verborg hij zijn eigen tranen. En hij sprak: ‘Vrouw,
houd op met huilen! Want over de terugkeer van uw echtgenoot
heb ik gehoord, dat hij, na al zijn makkers en al zijn schepen
te hebben verloren, zelf leeft en snel zal terugkeren: want de Faiaken,
die hem eerden als een god, wilden hem, na veel bezittingen te hebben gegeven,
20 naar huis begeleiden.’
De zeer verstandige Penelope zei tot hem: ‘Vreemdeling, zeer
hoop ik dat dit aangename woord vervuld zal worden, maar zelf
meen ik dat Odysseus niet meer thuis zal komen!’