Pallas > Druk 4: Boek 1
Hoofdstuk 15, tekst B
[1] Odysseus wordt wakker en staat op uit het struikgewasals een hongerige leeuw. Zeer angstaanjagend
scheen hij de meisjes te zijn: want hij was naakt en verweerd door het zeewater.
De meisjes vluchtten allemaal naar de zee,
[5] maar allen Nausikaä was niet bang, maar bleef.
Odysseus vroeg haar op een afstand met deze
vriendelijke woorden:
‘Ik smeek u meesteres: bent u godin of mens?
Als u godin bent, schijnt u mij het meest toe gelijk aan Artemis;
[10] maar als u een van de mensen bent, zijn uw vader en moeder
en broers heel gelukkig! En het gelukkigst wordt de man,
die met u zal trouwen! Want nog niet heb ik zo’n meisje gezien!
Gêne heeft mij! Want ik schaam mij uw knieën vast te pakken.
Maar ik ben heel ongelukkig: want het is mijn lot altijd
[15] veel ellende te doorstaan op zee en op land.
Maar, meesteres, heb medelijden met mij! Want bij u als eerste ben ik aangekomen
En van de andere mensen ken ik niemand,
die deze stad en land bewonen. Ik smeek u
mij enige kleding te geven en mij te leiden naar de stad.
[20] Als dank hiervoor zullen de goden u mooie geschenken geven:
een man en een huis en geluk’.
Dit vroeg Odysseus aan Nausikaä