Pallas > Druk 2: boek 2
Hoofdstuk 28, tekst C: taaloefeningen (versie 2)
A1. wij plaatsen, wij plaatsten
2. ik stond erbij (a)
3. jullie staan op, sta op, jullie stonden op
4. zij gingen eens, zij plaatsten eens (a)
5. ga! blijf staan!
6. plaats!, hij plaatste
7. te plaatsen
8. van de staande
9. zij plaatsen, plaatsende: dat mv o en m
10. plaatsende, zij plaatsten
11. jij plaatste, plaats
12. hij ging
13. hij stond op
14. eens te plaatsen (a)
15. gaan, blijven staan
16. de staande
B
1. Zeus wordt gezegd de athleten die zich misdragen hebben te straffen.
2. De strijd wordt bericht hevig te worden.
3. De vrouwen werden verhinderd deel te nemen aan de wedstrijd van de mannen.
4. Pouludamus wordt beschouwd om te zijn gekomen door zijn eigen kracht.
5. Apollo werd gezegd de jongen .. te doden met een discus.