Pallas > Druk 2: boek 2
Hoofdstuk 27, tekst B: Taaloefeningen
A1. Wanneer wij zorgen voor
2. Als jullie leren kennen (a)
3. om te doen
4.. als het wordt gemaakt (a)
5. wanneer zij nabootsen
6. om aan te tonen (a)
7. om te vallen (a)
8. degene die ziet (a)
9. degene die strijdt (a)
10. opdat jij geboren wordt (a)
11. als wij komen (a)
12. opdat jullie dit zeggen (a)
13. degene die groeit
14. opdat jullie dit hebben (a)
15. opdat wij hun gevangen nemen
16. doe dit niet (a)
17. om dit te ondervinden (a)
18. wanneer dit gebeurt (a)
19. opdat jij niet draagt (a)
20. opdat wij jou gehoorzamen (a)
B
a. λÃ…ÃανÄοà is een participium, de andere zijn conjunctivus
λÃ…ηÃθε is praesens, de andere zijn aoristus
b. λεγÉμεν is in de praesens, de andere zijn in de aoristus
γενηÄαι is een deponentia, de andere zijn gewone werkwoorden
c. ίÉ is een vorm van het werkwoord gaan, de andere zijn van het werkwoord zijn