Pallas > Druk 2: boek 2
Hoofdstuk 21, tekst C: taaloefeningen
A:Ptc: idoon, deisanta, lusanti, poiousin, ousès, eipon
Inf: afikneisthai, einai, feugein, agagein
Pv: egenou, edokoun, bouletai, eipon, poiousin, edunanto,
B:
a- elthonta, want is de enige them.aor.
b- aisthomenou, want is enige gen, rest = dat
c- idontes, want is als enige geen praes.
d- agagontos, want is als enige aor, rest = medium
C.
1. De mannen die onsterfelijke roem hebben. (nom. mnl. mv.) (B)
2. Zij die een onsterfelijk leven hebben. (nom. mnl. mv.) (Z)
3. De vreemdelingen die ware woorden zeggen. (gen. mnl. mv.) (B)
4. Zij die ware woorden zeggen. (gen. mnl. mv.) (Z)
5. De huizen die in de stad liggen. (nom. vrl. mv.) (B)
6. Zij die in de stad liggen. (nom./acc. onz. mv.) (Z)
7. De gevluchten, zij die gevlucht zijn. (nom. mnl. mv.) (Z)
8. De vluchtende burgers. (nom. mnl. mv.) (B)
9. De vrouw die de man vertrouwt. (gen. vrl. ev.) (B)
10. Zij die kinderen verlaten. (nom. mnl. mv.) (Z)
11. De ouders die hun kinderen hebben verlaten. (nom. mnl. mv.) (B)
12. Zij die dit hebben gedaan. (nom. mnl. mv.) (Z)
13. Zij die willen. (acc. mnl. mv.) (Z)
14. De mannen die oorlog voeren. (dat. mnl. mv.) (B)
15. De god die ons bijstaat. (acc. mnl. ev.) (B)
D.
1. Nadat Theseus in Athene was aangekomen, werd hij koning. (afikomenos)
2. Penelope was de beste van de vrouwen omdat ze vele jaren op haar man wachtte. (menousa)
3. Dikwijls huilde Theseus toen/omdat hij Ariadne achterliet. (kataleipoon)
4. Kirke was blij toen zij met Odysseus sliep. (kateudousa)
5. Toen Odysseus zijn moeder met zijn handen wilde pakken, kon hij(het) niet. (boulomenos)
6. Nadat Odysseus de boom had omgehakt, maakte hij het bed. (apokopsas)