Pallas > Druk 2: boek 1
Hoofdstuk 14, tekst B: taaloefeningen
A 1. Ik hou van jou.2. Jij benadeelde mij.
3. Hij let op hen.
4. Jullie deden haar onrecht.
5. Hij wilde haar.
6. (1)Jullie moeten je om ons bekommeren.
(2)Jullie bekommerden je om ons.
7. (1)Ik deed jullie verdriet.
(2)Zij deden jullie verdriet.
8. Hij is blij met jullie
9. Jij vertrouwt ons.
10. Huil er niet om.
B 1. Het meisje zelf hoorde zijn stem.
2. Leer jij haar besluit kennen?
3. Eén hoofd van hem was onsterfelijk.
4. De list zelf brengt aan hen de meeste schade toe.
5. De meeste stierven in het gevecht zelf.
6. In de oorlog stierf de legeraanvoerder zelf.
7. Hetzelfde teken was duidelijk voor hen.
8. Het zeer grote/grootste paard bracht hen dezelfde rampen.