Pallas > Druk 1: boek 3
Hoofdstuk 5 Ilias 6B: Priamos' smeekbede
En smekend sprak Priamos tot hem de woorden:"Denk aan jouw vader, op de goden lijkende Achilles, even oud als ik, op de verderfelijke drempel van de ouderdom; ook hem kwellen, dunkt me, buren die zich aan weerszijden begeven, en er is niemand om het onheil en het verderf af te weren. Maar zeker verheugt hij zich in zijn hart, te horen dat jij nog in leven bent en alle dagen hoopt hij bovendien te zullen zien dat zijn dierbare zoon uit Troje terugkeert; maar ik, doodongelukkige, nadat ik de dapperste zonen in het brede Trojaanse land11 had verwekt, van wie ik helaas moet zeggen dat er niemand over is12. Vijftig had ik er, toen de zonen van de Grieken kwamen. Negentien had ik er uit één buik13, de anderen brachten de bijvrouwen in het paleis mij ter wereld. Van hen heeft de onstuimige Ares in groten getale de knieën verlamd, maar hij die voor mij uniek was, die de stad en hen beschermde, die jij onlangs hebt gedood, toen hij zijn vaderstad verdedigde, Hektor, wegens hem ben ik nu aangekomen bij de schepen van de Grieken, om hem te vrij te kopen van jou; ik breng een ontzaglijk groot losgeld. Vooruit, heb ontzag voor de goden, Achilles, heb medelijden met hem, [en]14 denk aan je vader; ik ben zeker nog meelijwekkender, en ik heb gedurfd wat nog geen andere op aarde levende sterveling heeft gedurfd, nl. mijn hand uit te strekken naar de mond van de man die zijn zoon heeft gedood."
Zo sprak hij; en hij wekte bij hem15 een verlangen op om zijn vader te bejammeren; en nadat hij zijn hand had beetgepakt, duwde hij de oude man zachtjes van zich af. Terwijl zij beiden terugdachten, huilde de een luid om de mannendodende Hektor, gebogen voor de voeten van Achilles, maar Achilles huilde om zijn vader en dan weer om Patroklos16; het geween van hen klonk op in het huis.