Pallas > Druk 1: boek 3
Hoofdstuk 3, tekst 2C: Loukios geroosterd
1 En toen ik ooit eenmaal, omdat ik veel ellende te verduren had, omdat ik het het niet meer verdroeg, naar hem2 een schop gaf, hield hij die schop altijd in herinnering. En eens werd (hem) bevolen
3 een stuk touw van één plek naar een andere plek te verplaatsen: nadat hij
4 dus mij had meegenomen en veel touw had verzameld, bond hij het op mij vast en
5 met een pijnlijke knoop maakte hij mij erg goed aan de lading vast, terwijl hij voor mij een grote ramp
6 bekokstoofde. En toen het vervolgens nodig was op pad te gaan, nadat hij uit de haard een nog heet kooltje gestolen had, verborg hij het kooltje,
7 toen we ver van de binnenplaats (gekomen) waren,
8 in het touw. En dit vatte (wat kon het immers anders?) onmiddelijk vlam, en
9 vervolgens droeg ik niets anders dan een oneindig vuur. Omdat ik dus begreep dat ik meteen
10 gebraden/geroosterd zou worden, wierp ik, nadat ik op de weg een diepe poel tegengekomen was, mezelf
11 in het natste deel van de poel: daarna rolde ik het touw daar(in) en
12 mezelf laten draaiend en wentelend, bluste ik met de modder die hete en
13 voor mij pijnlijke last, en zo ging ik vervolgens met minder gevaar
14 het resterende (deel) van de route. Want het was voor de slaaf niet meer mogelijk om me in brand te steken,
15 omdat het touw met natte modder doorweekt was. En dit heeft de brutale slaaf
16 nadat hij aangekomen was, over mij gelogen, (na)dat hij zei dat ik passerend vrijwillig mezelf gestort had
17 op de haard. En toen onsnapte ik ternauwernood aan het touw, hoewel ik het niet verwachtte.