Pallas > Druk 1: boek 1
Hoofdstuk 3, tekst A: taaloefening
A.Mens, god, held, slaaf, Herakles, hem, een slaaf en een held, zijn slaaf, Nemea, een leeuw, een grot, de streek, angst, verwoest, Herakles.
B. Mens, god, held, slaaf, slaaf, slaaf, held, slaaf, slaaf, leeuw, grot, angst, angst, verwoest, angst.
C.
1. De leeuw heeft geen angst.
2. Herakles is niet zijn slaaf
3. Het land leeft in angst.
4. Waarom is de god geen mens.
5. De landen hebben geen angst meer.
D. [γριεξ]fοβον
qεοσ
θν cwραν[/γριεξ]
E. Als er een ontkenning is
F. Als er de moet worden geschreven.