Ovidius
Tristia IV, 10
MIJN LEVEN (Tristia IV, 10)a. Ovidius’ afkomst en geboorte (IV, 10, 1-14)
1 Opdat jij weet wie ik was, die bekende speelse zanger van liefdesgedichten, die jij leest, luister nageslacht. Sulmo is mijn vaderland, zeer rijk aan koude stromen, die negen keer tien/negentig mijl van de stad verwijderd is. 5 Hier ben ik geboren, en, opdat jij de tijd kent: toen beide consuls door/in een gelijk lot zijn gevallen: als dit van enig belang is, onafgebroken vanaf mijn voorvaderen een oude erfgenaam van de rang van ridders, niet kort geleden door het geschenk van het lot ridder geworden. En niet was ik het eerste kind; ik kwam ter wereld, nadat mijn broer was voortgebracht 10, die viermaal drie maanden eerder was geboren. Dezelfde dag was er voor de geboortedagen van (ons) beiden: één dag werd gevierd door middel van twee offerkoeken. Deze is een van de vijf feestdagen voor de krijgshaftige Minerva, die gewoon is als eerste met bloed bevlekt te worden door het gevecht.
b. Ovidius krijgt onderwijs; hij verliest zijn broer (IV, 10, 15-32)
15 Dadelijk worden wij, nog heel jong, gevormd en door de zorg van onze vader gaan wij naar de op grond van hun vakkennis bekende mannen van de stad. Mijn broer legde zich vanaf jeugdige leeftijd toe op de welsprekendheid, geboren tot/voor de krachtige wapens van het woordenrijke Forum; maar bij mij reeds als jongen vielen de hemelse erediensten in de smaak 20 en de Muze trok mij heimelijk naar haar werk. Vaak zei mijn vader: ‘Waarom laat jij je in met een belangstelling die niets oplevert? Zelfs de Maeonische heeft geen rijkdom achter-/nagelaten.’ Ik was door zijn woorden bewogen/beïnvloed, en nadat ik de gehele Helicon had verlaten, probeerde ik woorden te schrijven vrij van versmaat. 25 Vanzelf kwam het lied tot geschikte maten, en wat ik probeerde te zeggen, was een vers.
Intussen, toen de jaren in zwijgende pas voortschreden, werd door mijn broer en mij de toga van een vrijer leven (aan)genomen, en het purper met brede zoom wordt over onze schouders aangetrokken 30 en onze liefhebberij, die er vroeger was, blijft bestaan. En reeds had mijn broer tien jaar van zijn leven verdubbeld, toen hij (plotseling) omkomt/omkwam, en ik begon een deel van mijzelf te missen.
c. Ovidius vindt zichzelf niet geschikt voor een politieke carrière (IV, 10, 33-40)
33 En wij namen de eerste ereambten behorend bij onze jeugdige leeftijd op ons en van een college van driemannen was ik eens één deel. 35 Het senaatsgebouw stond (mij) nog te wachten: de maat van de zoom werd/is versmald; die last was groter dan/te groot voor onze krachten. En niet was mijn lichaam opgewassen (tegen het werk), en niet was mijn geest geschikt voor werk, en ik vluchtte weg voor de zorgen brengende eerzucht, en de zusters van Aonië raadden mij aan om de veilige 40 rust te zoeken, altijd door mij bemind.
d. Ovidius laat zich inspireren door andere dichters (IV, 10, 41-56)
41 Ik heb de dichters van die tijd geëerd en gekoesterd, en ik meende dat er goden waren zoveel als er dichters waren. Vaak las Macer, ouder in/van leeftijd mij zijn vogels voor, en de slang die/welke slang schadelijk is, het kruid dat/welk kruid helpt, 45 vaak was Propertius gewoon om zijn hartstochtelijke liefdesgedichten voor te dragen, op grond van de vriendschap/het genootschap, waardoor hij met mij was verbonden. Ponticus beroemd door zijn epische versmaat, ook Bassus beroemd door zijn iamben waren aangename leden van mijn vriendenkring. En Horatius, rijk aan versmaten, boeide onze oren, 50 terwijl hij zijn verfijnde liederen tokkelt op de Italische lier. Ik heb Vergilius slechts gezien: en niet heeft het hebzuchtige lot aan Tibullus tijd gegeven voor vriendschap met mij. Deze was de opvolger van jou, Gallus, Propertius van hem; ik was zelf de vierde na dezen in de opeenvolging van de tijd. 55 En zoals ik de ouderen eerde, zo eerden de jongeren mij, en mijn Thalia is niet langzaam/snel bekend geworden.
e. Ovidius als dichter (IV, 10, 57-68)
57 Toen ik voor het eerst voor een publiek/in het openbaar mijn jeugdgedichten voorlas, was mijn baard of tweemaal of eenmaal geschoren. De door de hele stad bezongen 60 Corinna had mijn talent geïnspireerd, die niet door mij met haar echte naam werd genoemd/aangeduid. Veel heb ik weliswaar geschreven, maar wat ik als gebrekkig beschouwde, gaf ik zelf (prijs) aan het vuur om te verbeteren/ter verbetering. Toen heb ik ook, toen ik in ballingschap ging, enkele dingen die in de smaak zouden vallen, verbrand, boos op mijn passie en mijn gedichten. 65 Mijn hart was zacht/gevoelig en niet onbedwingbaar door/voor de wapens van Cupido en zodanig dat een onbeduidende oorzaak/aanleiding het deed ontvlammen. Hoewel ik zo was en aangestoken werd door het kleinste vuur, was toch geen enkel geroddel verbonden met onze naam.
f. Ovidius’ familieleven (IV, 10, 69-90)
69 Aan mij, bijna nog een jongen, is een vrouw, noch (mij) waardig noch nuttig, 70 gegeven, die gedurende korte tijd (met mij) getrouwd was. Haar volgde een echtgenote op, hoewel onbesproken, toch niet bestemd om standvastig te zijn/die toch niet standvastig zou zijn in het huwelijk met mij. De laatste, die bij mij bleef (tot) in mijn oude jaren, hield het uit een echtgenote te zijn van een verbannen man.
75 Mijn dochter, tweemaal moeder geworden in haar eerste jonge jaren, maar niet van één echtgenoot, heeft mij (tweemaal) tot grootvader gemaakt. En mijn vader had reeds zijn lot vervuld en had aan negen lustra een andere/tweede negen lustra toegevoegd. Ik huilde niet anders, dan hij gehuild zou hebben om mij als ik (hem) ontrukt was/om mijn dood; 80 kort daarop bracht ik mijn moeder de laatste eer. Beiden zijn gelukkig en op tijd begraven, omdat zij zijn omgekomen vóór de dag van mijn straf! Gelukkig (ben) ook ik, omdat ik niet tijdens hun leven ellendig ben, en omdat zij over mij geen enkel verdriet hadden. 85 Als er toch behalve namen iets voor de doden overblijft, en een ijle schim de opgerichte brandstapel ontvlucht: als, schimmen van mijn ouders, mijn reputatie jullie bereikt heeft en er aanklachten tegen ons/mij zijn op het forum/de markt van de Onderwereld, weet, ik smeek (u), dat de reden (want niet is het geoorloofd aan mij jullie te bedriegen) van mijn opgedragen ballingschap 90 een vergissing, geen misdaad was.
g. In ballingschap (IV, 10, 91-110)
91 Dit is genoeg aan/voor de schimmen: naar jullie, belangstellende harten, keer ik terug, jullie die vragen naar de daden van mijn leven. Reeds was voor mij grijsheid gekomen, toen de betere jaren verdreven waren, en had zij de oude haren vermengd, 95 en na mijn geboorte had de overwinnende ruiter/menner, omkranst met de olijfkrans uit Pisa, tienmaal de prijs weggehaald/verkregen, toen (plotseling) de woede van een gekwetste keizer/vorst mij beveelt de inwoners van Tomi, geplaatst/gevestigd aan de linkeroever van de Zwarte Zee, te zoeken. De reden van mijn ondergang, maar al te zeer aan allen bekend, moet/mag niet 100 door mijn aanwijzing worden geopenbaard. Wat moet ik berichten over/Waarom moet ik berichten de trouweloosheid van mijn vrienden en (over) de slaven die kwaad deden? Ik heb veel verdragen, niet lichter dan mijn ballingschap zelf. Mijn geest hield het voor onwaardig om te bezwijken onder het ongeluk/de ellende en bewees zich onoverwinnelijk, gebruik makend van zijn eigen krachten; 105 mezelf vergetend en het leven, geleid in rust, nam ik de wapens op die de omstandigheden mij oplegden met een hand die er niet aan gewend was. Zoveel ongevallen/ongeluk op het land en zee heb ik verdragen als (er) sterren (zijn) tussen de verborgen en zichtbare pool. Eindelijk werd door mij, voortgedreven door lange omzwervingen de Sarmatische kust bereikt 110 grenzend aan de pijlkokerdragende Geten.
h. De poëzie als troost en onsterfelijke roem (IV, 10, 111-132)
111 Hier verlicht ik, hoewel ik omgeven word door (het geluid van) wapens van nabij, mijn droeve lot(gevallen) met mijn poëzie, (het enige) waarmee ik dat kan. (En) hoewel er niemand is, aan wiens oren deze voorgelezen wordt/kan worden, zo verdoe ik en verdrijf ik toch de dag/tijd. 115 Dus omdat ik leef en weerstand bied aan mijn zware ellende, en afkeer van het onrustige leven mij niet vasthoudt/beheerst, dank ik u, Muze: want u verschaft troost, u komt als rust van zorg, u komt als geneesmiddel. U bent gids en vriend, u leidt ons weg van de Hister, 120 en u geeft mij een plaats midden op de Helicon; u hebt mij, wat zeldzaam is, tijdens mijn leven een verheven naam gegeven, die roem gewoon is na de dood te geven. En niet heeft Afgunst, die afbreekt wat aanwezig is, met zijn vijandige tand geknaagd aan enig werk van de onze. 125 Want hoewel onze generatie/ons tijdperk grote dichters heeft voortgebracht, was roem niet te zuinig voor mijn talent, en hoewel ik velen boven mij stel, word ik niet minder dan zij genoemd en word ik over de hele wereld zeer veel/het meest gelezen. Als de voorspellingen van de dichters dus iets van waarheid bevatten, 130 dan zal ik, ook al sterf ik aanstonds, niet de jouwe zijn, aarde. Hetzij door uw gunst, hetzij door mijn poëzie heb ik deze roem verworven, met recht zeg ik jou dank, welwillende lezer.