Minerva > Boek 2
Tekst 22B
(1) Er was tezamen met de overigen een Haeduer Dumnorix, over wie eerder door ons is gesproken. Hij had besloten in het bijzonder deze bij zich te houden, omdat hij hem had leren kennen als (iemand die) begerig (was) naar revolutie, als (iemand die) begerig (was) naar macht, als een moedig man, van een grote invloed onder de Galliërs. Daar kwam nog bij dat Dumnorix in een vergadering(5) van de Haeduers had gezegd dat het koningschap van de staat door Caesar aan hem werd overgedragen; over dit woord waren de Haeduers boos, maar zij durfden geen gezanten naar Caesar te sturen om (het) te weigeren of om door smeken (het) te proberen te verhinderen.
Dit feit had Caesar van zijn gasten vernomen. Hij (Dumnorix) spande zich in aanvankelijk met alle (mogelijke) smeekbedes om gedaan te krijgen dat hij in Gallië
(10) werd achtergelaten, deels omdat hij, niet gewend om te varen, de zee vreesde, deels omdat hij zei dat hij door godsdienstige redenen belemmerd werd. Nadat hij gezien had dat hem dit hardnekkig werd geweigerd, begon hij, nadat elke hoop om het gedaan te krijgen ontnomen was, de leiders van Gallië op te stoken, één voor één apart te nemen en aan te sporen om op het vasteland achter te blijven; hij maakt (ze) zeer bang: hij zei dat het niet zonder reden gebeurde,
(15) dat Gallië van zijn gehele adel werd beroofd; dat dit het plan was van Caesar, dat hij deze allen, die hij vreesde in het (aan)zicht van Gallië te doden, zou doden, wanneer hij ze naar Brittanië had overgebracht.