Minerva > Boek 2
Tekst 16A
(1) Op dat moment treedt de onderaanvoerder Valerius, terwijl de overigen tussen vrees en schaamte aarzelden, en toen hij eerder van de consuls gedaan had gekregen dat zij hem toestonden tegen de Galliër te vechten, die zo vreselijk hoogmoedig was, hem onverschrokken en beheerst tegemoet; en zij ontmoeten elkaar en blijven staan, en zij begonnen al te vechten.(5) En dan/toen doet zich een zekere goddelijke kracht voor: plotseling komt er onverwachts een raaf aanvliegen en gaat op de helm van de onderaanvoerder staan en begint vandaar een aanval te doen op het gezicht en de ogen van de tegenstander; hij sprong op hem, bracht hem in verwarring en takelde zijn hand toe met zijn klauwen en blokkeerde het zicht met zijn vleugels en, zodra hij voldoende te keer was gegaan, vloog hij terug naar de helm van de onderaanvoerder. Zo heeft de onderaanvoerder, terwijl
(10) beide legers toekeken, en steunend op zijn dapperheid en door de inspanning/hulp van de vogel verdedigd, de zeer woeste leider van de vijanden overwonnen en gedood, en wegens deze oorzaak heeft hij de bijnaam Corvinus gekregen. Dit is gebeurd 405 jaar na de stichting van Rome.