Minerva > Boek 1
Tekst 8A
(1) De inwoners van Falerii vertrouwden hun kinderen toe aan de zorg van een meester. Hij, die zeer geleerd was, leidde de zonen van de leiders op. De gewoonte was voor die meester om zowel in de vrede als in de oorlog de jongens naar de poorten van de stad te leiden en met hen voor de stad te oefenen.(5) Op een zekere dag leidde hij hen verder dan gewoonlijk tussen de wachtposten van de vijanden naar Camillus, de leider van de Romeinen. De meester zei tegen Camillus: 'Ik overhandig de Faleriƫrs aan de Romeinen, omdat ik jullie de kinderen van de voornaamsten geef.'. De leider van de Romeinen antwoordde hem: 'Jij bent niet naar een misdadig
(10) volk en misdadige bevelhebber gekomen met dit misdadige geschenk!. Er zijn rechten van de oorlog zoals van de vrede. Wij Romeinen hebben de gewoonte om deze te handhaven. Wij hebben geen wapens om deze kinderen aan te vallen, maar om gewapende mannen aan te vallen. Jij hebt deze jongens met een ongehoorde misdaad overwonnen, maar ik zal de Faleriƫrs met deugd en wapens overwinnen.'.
(15) Vervolgens bond hij de handen van de meester achter zijn rug en hij overhandigde hem aan de jongens. Stokken gaf hij hun ook. Terwijl de jongens de verrader met deze stokken sloegen, dreven ze hem naar de stad.