Minerva > Boek 1
Hoofdstuk 10, tekst B
Omdat de Grieken gedurende tien jaren Troje niet konden innemen, maakte Epeus op aansporing van Minerva een houten paard van wonderbaarlijke grootte. / heeft Epeus op aansporing van Minerva een houten paard van wonderbaarlijke grootte gemaakt.Daarin zijn MenelaĆ¼s, Ulixes, Diomedes, Thessander, Sthenelus, Acamas, Thoas, Machaon en Neoptolemus verzameld.
De Grieken, die op het paard hadden geschreven DE GRIEKEN GEVEN MIJ AAN MINERVA ALS GESCHENK, brachten hun kamp over naar Tenedos. / hebben hun kamp overgebracht naar Tenedos.
Toen de Trojanen dit zagen, meenden ze / hebben ze gemeend dat de vijanden weg waren gegaan.
Priamus wilde dat de Trojanen het paard naar de burcht van Minerva brachten en dat er daarna feest was in de stad.
Toen/hoewel de waarzegger Cassandra riep dat er vijanden in het paard waren, is hier geen geloof aan gehecht.
Toen de Trojanen hem in de burcht hadden geplaatste en zelf in de nacht, vermoeid door spel en wijn, in slaap waren gevallen, gingen de Grieken uit het paard, dat Sinon had geopend.
Ze doodden de bewakers van de poorten en ontvingen hun bondgenoten in de stad. / Ze hebben de bewakers van de poorten gedood en hebben hun bondgenoten in de stad ontvangen.
Het staat vast dat de Grieken heel Troje hebben verwoest.