Lego
Hoofdstuk 5, tekst 1: Latona en de Lycische boeren
Latona smeekt om waterDe Titaanse naderde en drukte op de aarde met haar geplaatste knie, opdat ze ijskoud water opschepte om het te drinken; de boerse menigte verbiedt het. Zo sprak de godin de verbiedenden toe: ‘Waarom houden jullie me weg van het water? Het gebruik van het water is gemeenschappelijk; de natuur maakte noch de zon, noch de lucht, noch het heldere water tot privébezit: ik kwam naar algemene geschenken, en toch vraag ik als smekeling, zodat jullie ze geven. Ik bereidde niet voor om hier onze ledematen en vermoeide lichaamsdelen af te spoelen, maar om de dorst te lessen. De mond van mij die spreekt mist vocht en mijn keel is droog en nauwelijks is er een weg voor mijn stem erin. Een slok water zal voor mij een godendrank zijn, en ik zal erkennen dat ik tegelijkertijd het leven ontvangen heb: jullie zullen in het water mij het leven hebben gegeven. Moge ook zij hier jullie ontroeren, die hun kleine armpjes uitstrekken in mijn boezemkleed.Â’ En bij toeval strekten de kindjes hun armpjes uit. Wie hadden de vriendelijke woorden van de godin niet kunnen ontroeren?
Latona straft de boeren
Toch gaan zij door met het tegenhouden van de smekende, en ze voegen bedreigingen en scheldwoorden bovendien toe, als ze niet ver weg gaat; noch is het genoeg, ze hebben zelfs het meer met hun voeten en hand troebel gemaakt en uit het diepst van het water woelden ze de dikke modder op, hierheen en daarheen, met kwaadaardig gespring. De woede verplaatste de dorst; want de dochter van Coeius smeekte immers niet meer aan de onwaardige en niet langer verdraagt ze dat ze voor een godin onwaardige woorden zeiden en haar handpalmen optillend naar de sterren zei ze: ‘Laten jullie voor eeuwig in dat meertje leven!’
De Metamorfose van de boeren
De wensen van de godin komen uit: het bevalt hen om onder water te zijn en nu eens heel hun lichaam onder te dompelen in de holle poel, nu weer hun hoofd tevoorschijn te halen, dan weer te zwemmen aan het oppervlakte van het water, dikwijls om aan de oever van het meertje te gaan staan, dikwijls terug te springen in het koude meertje; maar nu oefenen ze ook hun schandelijke tongen met scheldwoorden, en nadat hun schaamte was verdreven, proberen ze, hoewel ze onderwater zijn, onder water te schelden. Ook hun stem is al hees, en hun opgeblazen nekken zwellen op, en de scheldwoorden zelf, maken hun brede bekken groter. Hun ruggen raken hun hoofd, hun nekken schijnen onderbroken, hun rug is groen, hun buik, het grootste gedeelte van hun lichaam, wordt wit, ze springen in de modderige draaikolk, als nieuwe kikkers.