Horatius
Oden I, 23
Vitas inuleo me similisJij, gelijkend op een jong hert, zoekend naar zijn
angstige moeder, vermijdt mij, Chloe,
niet zonder (met) de ongegronde vrees
voor de wind en het bos.
Want hetzij wordt hij bang door de beweeglijke bladeren van de doornstruik
door de wind, hetzij de hagedissen de groene braamstruik
uit elkaar drijven,
het trilde in hart en knieƫn.
En toch zit ik jou achterna niet zoals een ruige tijger
of een Gaetulische leeuw om je te verscheuren:
laat uiteindelijk je moeder in de steek
jij, rijp voor een man.