Homeros
Homeros Ilias boek 9, 182 - 429 *bezig*
En zij gingen langs het strand van de luidbruisende zee,hevig biddend tot de aardomvattende aardschokker,
dat zij gemakkelijk het grote hard van de kleinzoon van Aiakos konden overtuigen
185 En zij kwamen bij de tenten en schepen van de myrmidonen
en zij vonden hem, verkwikkend het hart met een helderklinkende citer,
een mooie en kunstig bewerkte, en de boog was van zilver,
hij had haar genomen uit de buit toen hij de stad van Eetion verwoest had:
en hij verkwikte het hart door de muziek, en bezong de roemrijke heldendaden.
190 En Patroklos stond als enige tegenover hem, in stilte,
wachtend tot de kleinzoon van Aiakos klaar was met zingen.
En zij kwamen beiden dichterbij, voorop ging de schrandere Odysseus,
en zij bleven vlakbij hem staan, en zich verbazend stodn Achilles op,
de citer in zijn hand, verlatend de plek waar hij zat:
195 En precies zo stond Patroklos op, toen hij hen zag.
Hen beiden begroetend sprak de snelvoetige Achilles:
'Gegroet! Jullie komen hier als vrienden en het is goed, dat je komt.
Hoewel ik boos ben, is niemand van de Grieken me meer geliefd dan jullie!'
Zo sprekend leidde Achilles
200 hen de tent in en deed hen zitten in zetels, met purperen kleden bedekt.
En snel zei hij tot Patroklos, die dichtbij hem stond:
'Ey schiet op G haal die jonkoe, tyrone!'
205 Zo sprak hij: en Patroklos gehoorzaamde zijn geliefde vriend.
Hij zette een grote vleesbank in het schijnsel van het vuur,
en daarop legde hij de rug van een schaap en van een vette geit
en een zwijnenrug, bloeiend van het vet.
Automedon hield het voor hem vast, en de goddelijke Achilles sneed het vlees.
210 En hij sneed ze aan stukken en reeg ze aan een braadspit,
en de zoon van Menoiteus doofde het grote vuur,
Toen het vuur was bedaard en de vlammen gedoofd
en de houtskool verspreid, hield Achilles de speten erboven
en bestrooide ze met zout, een gave van de goden, ze steunend op stutten.
215 Toen hij het vlees had gebraden en op het aanrecht geworpen,
zette Patroklos' voedsel op tafel
in mooie mandjes, en Achilles verdeelde het vlees.
En zelf ging hij zitten tegenover de godgelijkende Odysseus,
aan de andere wand, en hij verzocht Patroklos aan de goden te offeren,
220 zijn vriend, en hij wierp offers in het vuur.
En zij strekten de handen uit naar de voor hen liggende spijzen.
Toen hun honger en dorst waren gestild, wenkte Aias
Foiniks, en de goddelijke Odysseus bemerkte dat,
en hij vulde zijn beker met wijn en dronk Achilles toe:
225 'Gegroet, Achilles! Aan een goede maaltijd ontbrak het ons niet,
niet in de tent van Atreus' zoon Agamemnon,
en ook niet nu: want veel begeerlijke dingen liggen voor ons
om te eten. Maar niet het genot van de maaltijd is nu het werk,
maar wij zien voor ons, o koning, een groot onheil,!
230 Het is onzeker of onze vloot behouden wordt of
tenietgaat, als jij niet ten strijde trekt!
Want dichtbij de schepen en de muren sloegen
de dappere Trojanen en hun vermaarde bondgenoten hun kamp op,
brandden vele vuren in hun kamp, en zij zeggen niet
235 zich in te houden, maar maar zich te storten op de zwarte schepen!