Herodotos
De Croesussage 32
Solon noemde hen dus als tweede de gelukkigsten, maar Croesus, zei opgewonden: "Atheense gastvriend, ons geluk is door jou in het niets geworpen, zodat u ons zelfs niet op één lijn gesteld hebt met gewone mensen?" "Croesus, terwijl ik weet dat het goddelijke geheel en al afgunstig en onberekenbaar is, stelt u mij vragen over menselijke aangelegenheden. Want in een leven is er veel te zien dat men niet wil zien, en ook vele dingen te lijden. Ik begrens een mensenleven op 70 jaar.Als je het uitrekent, kom je met die zeventig jaar op 25 200 dagen en dan tel ik de schrikkelmaanden niet mee. Voeg er om de twee jaar een maand aan toe zodat de seizoenen met hun gewone regelmaat wisselen, dan krijg je in al die jaren 35 maanden extra ofwel 1050 dagen. Alles bij elkaar wordt dit 26 250 dagen waarvan er geen twee dezelfde zijn.
Zo dus, Croesus, is de mens één en al wisselvalligheid. Je lijkt me ook zeer rijk en je lijkt me een koning van vele mensen. Wat jij mij vraagt, zeg ik niet over jou, vooraleer ik vernomen zal hebben dat je je levenstijd mooi beëindigd hebt. Het is nodig het einde van alles te onderzoeken, hoe het zal aflopen. De godheid die het geluk aan vele even getoond heeft, heeft hen ook ten gronde gericht.