Herodotos
Croesus-sage: Een fatale toegeving van Croesus (kapitel 36)
Deze had een onderkomen in het paleis van Croesus, maar juist op hetzelfde tijdstip dook er in het Mysische Olympos een kanjer van een everzwijn op: wanneer dat kwam aanstormen vanuit die berg, verwoestte het telkens de oogst van de Mysiërs, de Mysiërs daarentegen gingen vaak op het zwijn af, en ze konden het wel geen kwaad doen, maar hadden anderzijds te verduren van hem.Tenslotte kwamen er bij Croesus boden van de Mysiërs en zeiden het volgende: "Koning, een zeer grote kanjer van een everzwijn dat onze oogst verwoest, verschijnt aan ons in onze streek. Hoewel we ons best doen, kunnen we het niet vangen.Nu dus vragen we van jou je zoon en uitgelezen jonge mannen en honden met ons mee te sturen opdat we het zouden kunnen verdrijven uit onze streek."
Zij, van hun kant, vroegen dus die dingen, maar Croesus, de droom indachtig sprak de volgende woorden tot hen: "Herinner me niet meer aan mijn zoon, want ik stuur hem liever niet mee met jullie. Hij is immers pas getrouwd en die zaken bekommeren hem nu. Maar ik zal uitgelezen jonge mannen van Lydië en een hele meute honden meesturen en ik zal uitdrukkelijk bevelen aan zij die gaan, zo bereidwillig mogelijk te zijn om samen met jullie het wilde beest uit uw gebied te verdrijven." Dat was zijn antwoord.