Hellenike > Boek 2
Hoofdstuk 4, tekst A: De epidemi
p: herakles, hoe groot is de menigte van mensen? waarom heeft de stad zo'n grote menigte, dikaiopolis. wee mij. wat is dit, ik zie enkele brandstapels. zeg mij, bij de goden, wat is de oorzaak? blijkbaar straft een slechte god de stad.d:bij zeus, ongelukkig is de stad, en het volk is ook ongelukkig. en vooral de boeren zijn ongelukkig. en in de eerste plaats is de oorlog schuldig. en daarna ook perikles.
p:maar perikles is de beste veldheer want de matroos...
d:maar het is duidelijk dat hij van perikles houdt, omdat hij matroos is. ik ben geen matroos maar boer. en omdat ik boer ben, vind ik perikles schuldig, want hij zegt: "want wij zijn machtig op zee, en de spartanen op land. dus boeren verlaat jullie huizen en jullie land, en breng jullie bezittingen naar de stad. en wees niet bezorgd want een stad bestaat niet uit huizen of land, maar uit mensen."
dus perikles overtuigt ons zo als een redenaar. en wij brengen de kinderen en vrouwen naar de stad. maar ook brengen wij bezittingen. wij brengen schapen naar euboia. en wanneer wij met velen in de stad aankomen...
wordt de gebeurtenis moeilijk... want de burgers hebben huizen. en in de eerste plaats hebben wij lange muren, en wij wonen vervolgens in tempels. en daarna ontstaat de pest. en omdat hij verschrikkelijk is doodt hij veel mannen en veel vrouwen en veel kinderen. en de ziekte doodt ook veel familieleden. want ik rouw ook nu nog om mijn zoon, die er niet meer is, en om mijn vrouw die er niet meer is.