Hellenike > Boek 3
Hoofdstuk 8, opdr. 2 (p. 74)
1 Wie de goden liefhebben, sterft jong. / Hij, van wie de goden houden, ...2 Diegene/Die man/Hij van wie de dapperheid/deugd groot is, is gelukkig.
3 Wat ik kan, kunnen jullie niet. / De dingen die ik kan (doen), ...
4 Zullen jullie doen wat ik opdraag/beveel/verzoek?
5 Wij horen de kreten van de mannen die wij zullen bevrijden.
6 Dat wat jij wil, wil hij/zij niet.