Fortuna > Boek 3
Hoofdstuk 14, tekst A-1L: Cicero klaagt Catalina aan
1 Laten daarom de schurken weggaan, zich van de goede mensen afscheiden, zich op een plaats verzamelen, tenslotte door een muur - wat ik al vaak gezegd heb - van ons gescheiden worden; laten zij ophouden de consul in zijn eigen huis te belagen, de rechtbank van de praetor urbanus te omsingelen, met het zwaard in de hand het senaatsgebouw te belegeren, brandpijlen en fakkels klaar te maken om de stad in brand te steken; laat tenslotte op het voorhoofd van een ieder geschreven staan, wat hij van de staat vindt.Ik beloof u dit, 5 heren senatoren, dat er in ons, de consuls, zo'n aandacht zal zijn, zo'n gezag in u, zo'n moed in de Romeinse ridders, zo'n eensgezindheid in alle goede mensen, dat u ziet, dat bij het vertrek van Catilina alles geopenbaard, aan het licht gebracht, onderdrukt (en) bestraft is. Vertrek, Catilina, onder deze voortekenen tot het hoogste welzijn van de staat, tot jouw eigen rampspoed en ondergang en tot de dood van hen, die zich met jou verbonden hebben tot elke misdaad en moord, (vertrek) naar een goddeloze en misdadige oorlog!
10 U, Juppiter, die bij dezelfde ceremoniƫn, als deze stad gesticht is, door Romulus bent opgericht (in uw tempel), die wij in de ware zin des woords Beschermer van deze stad en dit rijk noemen - U zult deze man en de bondgenoten van hem weren van uw tempels en (die) van de anderen (goden), van de huizen van de stad en de stadsmuren, van het leven en bezittingen van alle burgers en u zult de vijanden van de goede mensen, de vijanden van het vaderland, de rovers van Italiƫ, die zich met elkaar verbonden hadden tot een verdrag van misdaden en een misdadig bondgenootschap, met eeuwige straffen bij hun leven en dood (blijven) achtervolgen!