Fortuna > Boek 3
Hoofdstuk 12, tekst 4B
1 Dus lach ik om hen die het schandelijk vinden met hun slaaf te eten: om welke andere reden dan dat een zeer hoogmoedige gewoonte een menigte (van) staande slaven heeft geplaatst rondom een dinerende meester? Hij eet meer dan hij kan opnemen, en met een enorme gulzigheid overlaadt hij zijn buik, gespannen en reeds ontwend aan de functie van de buik, zodat hij met grotere inspanning alles uitbraakt dan hij naar binnen heeft gewerkt:5 maar de ongelukkige slaven is het zelfs niet geoorloofd hun lippen te bewegen met dit doel, dat zij spreken; met de zweep wordt elk gefluister bedwongen, en zelfs toevallige geluiden zijn niet uitgezonderd van zweepslagen, een hoestbui, niezen, de hik; men boet voor het met enig geluid verbreken van de stilte met een zware straf; de hele nacht blijven ze met lege maag en zwijgend staan.
Zo gebeurt het, dat zij over hun meester spreken, aan wie het niet geoorloofd is in aanwezigheid van hun meester te spreken. Maar zij voor wie niet alleen in het bijzijn van de meesters, maar met henzelf de mogelijkheid van een gesprek bestond, van wie de mond niet werd dichtgesnoerd, waren bereid voor hun meester
10 hun nek uit te steken, (en het) dreigend gevaar op hun eigen hoofd af te wenden; bij maaltijden spraken ze, maar op de pijnbank zwegen ze.