Fortuna > Boek 3
Hoofdstuk 10, tekst 2C: De samenzwering lekt uit (23)
1 Nu zat in die samenzwering Quintus Curius, niet van onaanzienlijke komaf, die overladen door wandaden en misdaden, die de censoren wegens liederlijk gedrag uit de senaat hadden verwijderd. In deze man stak niet minder onbetrouwbaarheid dan vermetelheid: hij verzweeg niet wat hij gehoord had en verborg zijn eigen misdaden ook niet, kortom het kon hem geen klap schelen wat hij zei of deed. (Nu) had hij met Fulvia, een vrouw uit de kringen der nobiles, een oude liefdesrelatie; toen hij haar minder 5 dierbaar was, aangezien hij door gebrek minder vrijgevig kon zijn, begon hij haar plotseling opscheppend gouden bergen te beloven en soms met geweld te dreigen, als zij hem niet terwille zou blijven, tenslotte trad hij woester op dan zijn gewoonte was. Maar Fulvia hield, toen zij de reden voor Curius’ vreemd gedrag vernomen had, een zodanig gevaar voor de staat niet verborgen, maar vertelde zonder haar bron te noemen aan verscheidene mensen over de samenzwering van Catilina wat en op welke manier zij (erover) gehoord had.Dit vooral heeft de mensen aangezet om het consulaat aan Marcus Tullius Cicero op te dragen. Want voordien kookte het grootste deel van de adel 10 van haat, en meende dat het consulaat als het ware besmeurd werd, als een homo novus, hoe voortreffelijk ook, dat zou verwerven; maar toen gevaar dreigde, zijn haat en trots op de achtergrond geraakt.