Fortuna > Boek 2
Hoofdstuk 20, tekst A: Alea Iacta Est
Toen Caesar als overwinnaar terugkeerde uit Gallië, eiste hij een tweede consulaat. Hem werd echter bevolen door de consuls en de senatoren zonder legermacht naar de stad terug te keren. Dus in een vergadering van soldaten, terwijl hij alle onrechtvaardigheden van de vijanden ter sprake bracht, zei hij boos: 'Jullie hebben, omdat jullie mij gehoorzaamden, zeer veel gevechten met een gunstig resultaat gevoerd en heel Gallië en Germanië onderworpen! Nu vraag ik dit ene van jullie: verdedig mijn eer en waardigheid tegen mijn vijanden!'Terwijl de soldaten luid schreeuwden, zeiden ze dat ze bereid waren hun opperbevelhebber tegen de onrechtvaardigheden te verdedigen. Daarna stuurde Caesar in 't geheim cohorten vooruit, opdat er geen achterdocht werd opgewekt. Ook was hij, terwijl hij zijn plannen verborg, aanwezig bij een openbaar schouwspel.
Na zonsondergang werden muildieren uit de dichtsbijzijnde bakkerij aan een wagen verbonden en begon Caesar met een klein aantal metgezellen zijn geheime tocht. Toen hij wegens de uitgedoofde lichten was verdwaald, vond hij, na lang rondzwerven, eindelijk de gids en kwam aan bij zijn cohorten. Deze waren bij de rivier de Rubicon, die de grens was van die provincie. Terwijl hij even bleef staan en de hele zaak overdacht, zei hij tegen zijn metgezellen: 'Zelfs nu kunnen wij nog terugkeren; maar als wij dit bruggetje oversteken, wacht ons oorlog!' Aan Caesar verscheen toen, terwijl hij twijfelde tussen oorlog en vrede, een voorteken. Dicht bij Ceasar verscheen plotseling een zittende gestalte van uitzonderlijke grootte en schoonheid, blazend op een fluit. Op het horen van het lied renden zeer veel soldaten uit de wachtposten, en onder hen waren ook trompetters. De verschijning roofde van één van hen de trompet, sprong naar de rivier en ging, een signaal blazend, snel naar de andere oever. Toen zei Caesar: 'Laten wij gaan, waarheen de voortekens van de goden en het onrecht van de vijanden roepen. De teerling is geworpen!'