Fortuna > Boek 1
Hoofdstuk 3, tekst B - taaloefening
A:zin 1: Iuppiter is onderwerp.
zin 2: Iuppiter is onderwerp, sceptrum is lijdend voorwerp.
zin 3: Populus is onderwerp, deum is lijdend voorwerp.
zin 4: Deus is onderwerp, populum is lijdend voorwerp.
zin 5: Populus is onderwerp, deum is lijdend voorwerp.
B:
1. Het volk vreest oorlog.
2. De god is vaak in Italiƫ.
3. Moeder houdt van haar dochter. Zij houdt ook van haar zoon.
4. De godin zit in de tempel. Ze beschermt het volk.
C:
1. dominus - Iuppiter is de heerser.
2. filiam - De vader houdt van zijn dochter.
3. filium - Minerva heeft geen zoon.
4. dea - Iuno is een godin.
5. Deus - De god zit in de tempel.
6. dominum - Het volk is bang voor de heerser.