Fortuna > Boek 1
Hoofdstuk 19, tekst A - taaloefening
A.1 qui: Hij die jou prijst is niet altijd je vriend
2 quos: De Galliƫrs die wij hadden overwonnen zonden gezanten
3 qui: De man die in de stad woont is ons onbekend
4 quae: Die tempels, die jullie op het capitool zien, konden de Galliƫrs niet verwoesten
5 quae: Zij kopen alles, wat de burgers hebben nagelaten
6 quibus: De burgers, die de vijanden hebben gespaard, zijn gelukkig
7 cui: De slaaf, die de meester heeft vergeven, bewaakt de paarden
B
1: spartacus , die aanvoerder van de slaven was, wachtte lange tijd met zijn bondgenoten op de berg vesuvius
2: de slaven, die de gehele streek veroverde, hadden vier mooie steden verwoest
3: toen de militairen van spartacus geen wapens hadden , maakten zij zelf uit ijzer zwaarden
4: het leger van de slaven roofde de romeinse kampen, die dicht gelegen lagen bij de berg de versuvius
5: de slaven, die in de verwante steden woonden, wachtten de komst van spartacus blij af
6: spartacus ging plotseling weg met zijn bondgenoten en overwon clodius en glabrus , die hen wilde belegeren
7: nadat de slaven, die geen wapens hadden, de berg afdaalde, begonnen de romeinen plotseling een gevecht