Fortuna > Boek 1
Hoofdstuk 16, tekst C (versie 2)
Scipio zei vriendelijk tegen de jongeman: “Ik heb gehoord dat jij erg veel houdt van je verloofde. Ik betreur het, dat ik geen verloofde of vrouw heb. Voor mij is dat niet mogelijk. Ik moet de staat dienen, maar jouw liefde steun ik. Je verloofde heb ik voor jou ongeschonden bewaard en nu doe ik haar jou als maagd cadeau.Dit geschenk is mij en jou waardig. Voor deze weldaad vraag ik van jou slechts dit ene: wees jij nu de vriend van het Romeinse volk en als jij wil dat ik een goed man ben, zeg ik je dat veel Romeinse mannen aan mij gelijk zijn”. Toen Allucius Scipio uitgebreid bedankt had en gezegd had dat hij de vriendschap met het Romeinse volk op prijs stelde, riep Scipio de vader en de moeder van het meisje bij zich. De ouders brachten voor de Romeinse veldheer een groot gewicht aan goud mee, omdat zij hun dochter wilden vrijkopen. Maar de veldheer zei: “Uw dochter geef ik ongeschonden terug. Maar het goud neem ik aan en geef ik aan jou, Allucius, als huwelijksgeschenk en u allen laat ik vrij !” Het is geen wonder dat Allucius met zijn troepen binnen enkele dagen naar Scipio is teruggekeerd.