Fortuna > Boek 1
Hoofdstuk 13, tekst A - taaloefening
A1. zij dragen - praesens.
2. hij droeg - perfectum.
3. draag! - imperatief.
4. jullie hadden gedragen - plusquamperfectum.
5. wij droegen - perfectum.
6. wij dragen - praesens.
7. ik droeg - imperfectum.
8. jij had gedragen - plusquamperfectum.
9. jij draagt - praesens.
10. jullie droegen - perfectum.
B.
1. jij was - perf.
2. ik droeg - perf.
3. ik droeg - imperf.
4. wij kunnen - preas.
5. dragen, brengen - inf. preas.
6. wij hadden gedragen - plusquamperf.
7. zij waren geweest - plusquamperf.
8. jij had gekund - plusquamperf.
9. jullie hadden gedragen - plusquamperf.
10. jij draagt - praes.
11. jij kunt - preas.
12. jullie droegen - perf.
C.
1. Jullie moeten mij hulp brengen!
2. Ze zonden gezanten om te vragen naar vrede.
3. De Romeinse mannen brachten overal recht en vrede.
4. De koningin levert de mooie geschenken uit.
5. Bij de oorlogen horen voorbereidingen.
6. De slaven brachten de koning een geschenk.