Fortuna > Boek 1
Hoofdstuk 12, tekst A - taaloefening
Aa.
turba
turbae
turbae
turbam
turbae
turborum
turbis
turbas
b.
murus
muri
muro
murum
muri
murorum
muris
muros
c.
donum
doni
dono
donum
dona
donorum
donis
dona
d.
rex
regis
regi
regem
reges
regum
regibus
reges
B
1. sermo, sermonis, sermino, serminum
2. frater, fratris, fratri, fratrorum
3. fama, famae, famae, famam
4. nomina, nominum, nominibus, nomina
5. puer, pueri, puero, puerum
6. ordines, ordinum, ordinibus, ordinis
7. testes, testium, testibus, testes
8. pons, pontis, ponti, pontem
9. servi, servorum, servi, servos
10. caput, capitis, capiti, caput
C
1. De soldaten hadden grote moed.
2. Mijn vader heeft de naam Marcus.
3. Jullie moeten aan zijn broer geen geschenken geven.
4. De slaaf antwoordde niet aan de heerser.
5. De meisjes toonden hun ouders alles.
6. De jongen heeft twee zussen.
7. Geef de wapens aan de slodaat terug.
8. Jij had de mooie stad aan de burgers laten zien.
9. De boer had twee sterke paarden.