Fabulae
Hoofdstuk 45, oefening 235
genitivus possessivus, subiectivus, obiectivus, partitivusdativus obiecti indirecti (meewerkend voorwerp), commodi, possessivus, finalis
accussativus obiecti directi (lijdend voorwerp), inwendig object, adverbialis, temporis
1 Iuvare fidelis amici est. Het is de plicht van een trouwe vriend om te helpen. / Een kenmerk van een trouwe vriend is, dat hij helpt. (gen. possessivus)
2 Iuvare nostrum est. Het is aan ons om te helpen. (lett.: Helpen is het onze) (zie NB)
3 Tuum est studere. Jij moet je best doen. / Het is jouw plicht je best te doen. (zie NB)
4 Metu poenae fugis. Uit angst voor straf vlucht jij. (gen. obiectivus)
5 Tui non meminerunt. Zij herinneren zich jou niet. (gen. obiectivus)
6 Desiderium vestri nos vexat. Het verlangen naar jullie kwelt ons. (gen. obiectivus)
7 Num plus agri desiderant? Verlangen zij soms nog meer bouwland? (gen. partitivus)
8 Quis vestrum fortissimus est? Wie van jullie is de dapperste? (gen. partitivus)
9 Quid consilii das? Wat geeft u als advies? (gen. partitivus)
10 Nobis aliud consilium dedisset. Had hij ons maar andere raad gegeven. (dat. obiecti indirecti)
11 Quales amici tibi sunt? Wat voor vrienden heeft u? (dat. possessivus)
12 Quibus pepercistis? Wie hebben jullie gespaard? (dat. commodi)
13 Victoriae studemus. Wij streven naar een overwinning. (dat. finalis)
14 Regi pareatur. Laat de koning gehoorzaamd worden. (dat. obiecti indirecti)
15 Verba haec tibi honori damus. Deze woorden rekenen wij u tot eer. (dat. finalis)
16 Nobis confisus esses. Had jij ons maar vertrouwd. (dat. commodi)
17 Hi libri vobis usui erunt. Deze boeken zullen jullie van nut zijn. (indirect object + dat. fin.)
18 Vitam beatam vixit. Hij heeft een gezegend leven geleid. (acc. inwendig object)
19 Quid ridetis? Wat/Waarom lachen jullie? (acc. obiecti directi)
20 Multum habetis, sed plus desideratis. Jullie bezitten veel, maar jullie verlangen nog meer. (acc. adverbialis)
21 Quot annos natus es? Hoe oud ben je? (acc. temporis)
22 Centum milia passuum navigabimus. Wij zullen honderd mijl (100.000 passen) varen. (gen. partitivus)
23 Boni civis est legibus parere. Het is de plicht van een goed burger om de wetten te gehoorzamen. (gen. possessivus)
24 Libertatis spes nulla aderat. Er was geen enkele hoop op vrijheid. (gen. obiectivus)
25 Desiderio tui domum venimus. Uit verlangen naar jou komen wij naar huis. (gen. obiectivus)
26 Tribus milibus militum imperabat. Hij voerde het bevel over drieduizend soldaten. (gen. partitivus)
27 Divitiae tuae multis invidiae sunt. Uw rijkdommen zijn voor velen een bron van afgunst. / Velen zijn jaloers op uw rijkdommen. (dat. commodi)
28 Duas tantum horas manere possum. Ik kan slechts twee uur blijven. (acc. temporis)
29 Num navis haec tua est? Dit schip is toch niet van jou? / Is dit schip soms van jou? (verwacht antwoord : nee) (zie NB)
30 Memini tui, memento mei. Ik gedenk jou, gedenk jij mij. (gen. obiectivus)
NB : bezittelijke voornaamwoorden vervangen de persoonlijke voornaamwoorden van de genitivus possessivus