Fabulae
Hoofdstuk 42, oefening 227
voornamelijk tijdstammen deponentia van de vierde en vijfde conjugatie1 oriebantur : zij ontstonden (orior ortus sum)
2 mortui essent : dat zij gestorven waren (M) (morior mortuus sum)
3 experiemini : jullie zullen ervaren (experior expertus sum)
4 miratus erit : hij zal zich verbaasd hebben (miror miratus sum)
5 defuerat : het had ontbroken (deesse)
6 fassi sint : dat zij bekend hebben (fateor fassus sum)
7 consolare : troost (imperatief) (consolor consolatus sum)
8 oblitus eras : jij had / was vergeten (obliviscor oblitus sum)
9 peteremini : dat jullie opgezocht werden (petere)
10 gressus esse : geschreden te hebben (gradior gressus sum)
11 circumibo : ik zal rondgaan (circumire)
12 cunctaretur : dat hij aarzelde (cunctor cunctatus sum)
13 ortum esset : dat het ontstaan was
14 comparetur : dat het voorbereid wordt (comparare)
15 rati sumus : wij hebben gemeend (M) (reor ratus sum)
16 gradiar : dat ik schrijd / ik zal schrijden
17 secuti estis : jullie hebben gevolgd (M) (sequor secutus sum)
18 colligi : verzameld worden (colligere)
19 locutus ero: ik zal hebben gesproken (M) (loquor locutus sum)
20 profiteamur : dat wij openlijk bekennen (profiteor professes sum)
21 solemini : dat jullie troosten / schadeloos stellen (solor solatus sum)
22 reversi sunt : zij zijn omgekeerd
23 queramur : dat wij klagen (queror questus sum)
24 gavisus eram : ik had mij verheugd (M) (gaudeo gavisus sum ; semideponens)
25 irascebaris : jij werd boos (irascor iratus sum)
26 ulti essemus : dat wij gewroken hadden (M) (ulciscor ultus sum)
27 nascetur : hij zal geboren worden (nascor natus sum)
28 ausi eritis : jullie zullen hebben gedurfd (audere ausus sum ; semideponens)
29 moriemur : wij zullen sterven (morior mortuus sum)
30 passus erit : hij zal geleden hebben (patior passus sum)
31 professus erat : hij had bekend (profiteor professus sum)
32 admirandus es : jij bent bewonderenswaardig (M) (gerundivum)
33 profecturus esse : te zullen vertrekken (proficiscor profectus sum)
34 cunctantem : aarzelend (ev 4, MV) (participium praesentis) (cunctari cunctatus sum)
35 confisus sim : dat ik vertrouwd heb (confideo confisus sum ; semideponens)
36 concesseritis : dat jullie toegestaan hebben / jullie zullen toegestaan hebben (concedere)
37 experti erimus : wij zullen hebben ervaren (M) (experior expertus sum)
38 utemini : jullie zullen gebruiken (utor usus sum)
39 lapsi erant : zij waren uitgegleden (labor lapsus sum)
40 ignovisses : dat jij vergeven had (ignoscere)