Fabulae
Hoofdstuk 38, oefening 214
tijdstammen van de vierde conjugatieM = mannelijk V = vrouwelijk O = onzijdig
ev = enkelvoud mv = meervoud
1 facta sunt : a) zij zijn gemaakt (facere), onzijdig b) zij zijn geworden (fieri)
2 aperuisses : dat jij geopend had
3 sali : spring (imperatief)
4 praeteribo : ik zal passeren
5 vincītur (lange i-klank) : hij wordt geboeid (vincire) [vincitur (korte i-klank) hij wordt overwonnen van het werkwoord vincere]
6 futurus : a) zullende zijn (esse) b) zullende worden (fieri)
7 hauseris : dat jij geput hebt / jij zal geput hebben
8 abiens : weggaande (ev 1, MV ; ev 1 + 4, O)
9 advēnit : hij is aangekomen
10 fiant : dat zij worden
11 vinci : overwonnen worden
12 repperimus : wij hebben gevonden
13 operuistis : jullie hebben bedekt
14 eamus : laten wij gaan
15 compertus : te weten gekomen zijnd (ev 1, M)
16 fies : jij zal worden
17 sanxerant : zij hadden bekrachtigd
18 itur : men gaat
19 ventura : zullende komen (ev 1, 5, V ; mv 1 + 4, O )
20 itum est : het/men is gegaan
21 senti : bemerk (imperatief)
22 sensi : ik heb bemerkt
23 factum sit : dat het gemaakt / gebeurd is
24 desiluerim : dat ik neergesprongen ben
25 aperta erant : zij waren geopend (O)
26 redeuntes : terugkerende (mv 1 + 4, MV)
27 futurus esse : te zullen zijn / te zullen worden/gebeuren
28 haustum erit : het zal geput zijn
29 pereo : ik verga
30 invenero : ik zal hebben gevonden
31 aperturus : zullende openen (ev 1, M)
32 ibas : jij ging
33 compereras : jij had vernomen
34 fieremus : dat wij werden
35 exibitis : jullie zullen uitgaan
36 victi sunt : zij zijn overwonnen (M)
37 reperi : vind (imperatief)
38 factus eras : jij was gemaakt/geworden (M)
39 subeunt : zij plaatsen zich onder
40 veniendum est : men moet komen