Fabulae
Hoofdstuk 34, oefening 196
tijdstammen derde conjugatienaamvallen 1,2,3,4,5 = nominativus (onderwerp), genitivus (bezit: van), dativus (meewerkend voorwerp: aan, voor), accusativus (lijdend voorwerp), ablativus (door, met, vanaf)
M = mannelijk V = vrouwelijk O = onzijdig ev = enkelvoud mv = meervoud
1 petiverim : dat ik gevraagd heb (petere peti(v)i petitus)
2 posuit : hij heeft geplaatst (ponere posui positus)
3 quaesivisti : jij hebt gevraagd (quaerere quaesivi quaesitus)
4 genuissem : dat ik voortgebracht had (gignere genui genitus)
5 satum est : het is gezaaid (serere sevi satus)
6 seruero : ik zal aaneengeregen hebben (serere serui sertus))
7 straverant : zij hadden uitgespreid (sternere stravi stratus)
8 cubuerint : dat zij aangelegen hebben / zij zullen aangelegen hebben (cubare cubui cubitus)
9 spreta erit : zij zal veracht zijn (spernere sprevi spretus)
10 desi(v)istis : jullie zijn opgehouden met (desinere desi(v)i desitus)
11 consultos : geraadpleegd (mv 4, M) (consulere consului consultus)
12 crevisse : a) gegroeid te zijn (crescere crevi cretus) b) onderscheiden te hebben (cernere crevi cretus)
13 creta sunt : zij zijn gegroeid / gezien (mv 1 + 4, O)
14 siveramus : wij hadden toegelaten (sinere sivi situs)
15 quieveris : dat jij gerust hebt / jij zal gerust hebben (quiescere quievi quietus)
16 coluissemus : dat wij vereerd hadden (colere colui cultus)
17 suescam : dat ik mij aanwen / ik zal mij aanwennen (suescere suevi suetus)
18 noveram : ik wist (noscere novi notus)
19 petiturus : zullende vragen (ev 1, M) (petere peti(v)i petitus)
20 deposueras : jij had afgelegd (deponere deposui depositus)
21 decretum sit : dat het besloten is (decernere decrevi decretus)
22 genuerunt : zij hebben gebaard (gignere genui genitus)
23 repetivisses : dat jij teruggevraagd had (repetere repeti(v)i repetitus)
24 desi(v)erat : hij was opgehouden met (desinere desi(v)i desitus)
25 alti essent : dat zij gevoed waren (M) (alere alui al(i)tus)
26 sata erunt : zij zullen gezaaid zijn (O) (serere sevi satus)
27 composuimus : wij hebben samengesteld (componere composui compositus)
28 occubuerit : dat hij bezweken is / hij zal bezweken zijn (occumbere occubui occubitus)
29 quaesitus es : jij bent gevraagd (quaerere quaesivi quaesitus)
30 creveratis : a) jullie waren gegroeid (crescere crevi cretus) b) jullie hadden onderscheiden (cernere crevi cretus)
31 proposuisse : voorgesteld te hebben (proponere proposui propositus)
32 consulti sitis : dat jullie geraadpleegd zijn (M) (consulere consului consultus)
33 quieveritis : dat jullie gerust hebben / jullie zullen gerust hebben (quiescere quievi quietus)
34 sprevissent : dat zij veracht hadden (spernere sprevi spretus)
35 culta esset : dat zij vereerd was (colere colui cultus)
36 stravisses : dat jij uitgespreid had (sternere stravi stratus)
37 serturus esse : aaneen te zullen voegen (serere serui sertus)
38 desertus ero : ik zal in de steek gelaten zijn (desere deserui desertus)
39 sueverimus : dat wij ons aangewend hebben / wij zullen ons aangewend hebben (suescere suevi suetus)
40 stratum erat : het was uitgespreid (sternere stravi stratus)