Fabulae
Hoofdstuk 28, oefening 173
1 Studuisses; tum te laudavissem. Had jij maar je best gedaan; dan had ik jou geprezen.2 Non superavistis; aliter vos laudavissem. Jullie hebben niet gewonnen; anders had ik jullie geprezen.
3 Si superavisses, te laudavissemus. Als jij gewonnen had, hadden wij jou geprezen.
4 Si studuero, laudabor. Als ik mijn best doe (gedaan zal hebben) , zal ik geprezen worden.
5 Socii cum superavissent, laudabantur. Omdat de bondgenoten overwonnen hadden, werden zij geprezen.
6 Cum non superaverim, me laudas. Hoewel ik niet gewonnen heb, prijs jij mij.
7 Cum superaverim, me non laudatis. Hoewel ik overwonnen heb, prijzen jullie mij niet.
8 Amici auxilium rogavissent; tum eos servavissemus. Hadden de vrienden maar om hulp gevraagd; dan hadden wij hen gered.
9 Nisi auxilium rogavissem, me non servavissent. Als ik niet om hulp had gevraagd, hadden zij mij niet gered.
10 Si quis auxilium rogaverit, eum servabimus. Als iemand om hulp vraagt (gevraagd zal hebben), zullen wij hem redden.
11 Cum auxilium non rogavisses, servari non poteras. Omdat jij niet om hulp had gevraagd, kon jij niet gered worden.
12 Milites fortiter pugnavissent; tum hostes fugavissent. Hadden de soldaten maar dapper gestreden; dan hadden ze de vijanden verjaagd.
13 Si fortius pugnavisses, superavisses. Als jij dapperder gestreden had, had jij gewonnen.
14 Cum fortiter pugnaverimus, vincere non potuimus. Hoewel wij dapper streden (gestreden hebben), hebben wij niet kunnen winnen.
15 Socii non pugnaverunt; aliter superavissent. De bondgenoten hebben niet gestreden; anders hadden zij gewonnen.
16 Si peccaveris, iuste punieris. Als jij gezondigd hebt, zal je terecht gestraft worden.
17 Cum non peccaverimus, nos punitis. Hoewel wij niet gezondigd hebben, straffen jullie ons.
18 Cum peccavissent, eos puniebamus. Omdat zij gezondigd hadden, straften wij hen.
19 Ne peccavisses; tunc te non punirent. Had jij maar niet gezondigd; dan zouden zij jou niet straffen.
20 Cum non peccaveris, non punieris. Omdat jij niet gezondigd hebt, zal jij niet gestraft worden.
21 Tacuissent; tunc salvi essent. Hadden zij maar gezwegen; dan waren ze nog in leven.
22 Si tacuisses, prudens fuisses. Als je gezwegen had, was je verstandig geweest.
23 Cum me non invitaverint, intrabo. Hoewel ze mij niet uitgenodigd hebben, zal ik naar binnen gaan.
24 Cum eos invitavissem, non intraverunt. Hoewel ik hen had uitgenodigd, zijn zij niet naar binnen gegaan.
25 Si nos invitaveris, veniemus. Als jij ons uitnodigt (uitgenodigd zal hebben), zullen wij komen.
26 Iuvare non poteram; aliter te servavissem. Ik kon niet helpen; anders had ik je gered.
27 Si quis potuisset, te servavisset. Als iemand het gekund had, had hij je gered.
28 Cum diu dubitaveris, timidus putaris. Men vindt jou bang, omdat je lang geaarzeld hebt.
29 Ne dubitavisses; tum fortis fuisses. Had jij maar niet getwijfeld; dan was je dapper geweest.
30 Dubitavisti; aliter omnes te fortem iudicavissent. Je hebt geaarzeld; anders hadden allen je dapper gevonden.