Fabulae
Hoofdstuk 27, oefening 170
1 Quam ob rem, infelix, amico non paruisti? Waarom, ongelukkige, heb jij jouw vriend niet gehoorzaamd?2 Ut Patroclus Troianos castris fugavit, a deo quodam mente privatur. Zodra Patroclus de Trojanen uit het legerkamp verjaagd heeft, wordt hij door een zekere godheid van zijn verstand beroofd.
3 Apollo ipse, cuius ope Troiani defendebantur, Patroclum monuit, ut recederet. Apollo zelf, door wiens hulp de Trojanen verdedigd werden, heeft Patroclus gewaarschuwd om terug te keren.
4 Tu, recede, nam Troiam non capies; ita dei destinaverunt. Jij, treed terug, want jij zal Troje niet innemen; zo hebben de goden bepaald.
5 Quod facere temptaveras, deus quidam prohibuit. Wat jij probeerde te doen (had geprobeerd te doen), heeft een zekere godheid verhinderd.
6 Qui deus Hectorem excitavit, ut in pugnam rediret? Welke god heeft Hector opgejut om naar de strijd terug te keren?
7 Si pugnam renovaveris, mea ope vinces atque Patroclum illum ipse interficies. Als jij de strijd hernieuwt (hernieuwd zal hebben), zal je met mijn hulp overwinnen en zal je zelf die Patroclus doden.
8 Illum Achillis amicum superavisti, Hector, sed deus quidam eum antea pertubaverat. Jij hebt die vriend van Achilles overwonnen, Hector, maar een zekere godheid had hem van tevoren in verwarring gebracht.
9 Si ipsum Hectorem necavero, Troianos omnes superabimus. Als ik Hector zelf gedood zal hebben, zullen wij alle Trojanen overwinnen.
10 Hectori iam appropinquaveras, cum subito trepidare inciperes. Reeds was jij Hector genaderd, toen jij plotseling begon te beven.