Fabulae
Hoofdstuk 1, oefening 27
1. Zij hebben/bezitten akkers.2. Jij vreest de oorlog.
3. De heer prijst de jongens.
4. Wij komen van de akker af.
5. Jullie zien de tempel van de godin.
6. De jongens wensen te komen.
7. Jij neemt het boek van de tafel af.
8. De mannen vrezen de oorlogen niet. / Mannen zijn niet bang voor oorlogen.
9. Ik open de deuren van de tempel. / Ik open de tempeldeuren.
10. Wij zenden de boeken naar de jongen.
11. Zij zien de rotsen.
12. Wij prijzen de jongens niet.
13. Met stenen maken/bouwen zij een tempel.
14. De dochter heeft geen boeken.
15. Jullie komen langs tempels van goden.
16. Hij wenst boeken te hebben.
17. Ik breng mijn meester het/een boek.
18. Zij komen naar de tempel. / Zij komen de tempel in.
19. De heren wandelen naar de akkers. / Zij wandelen naar de akkers van de heer.
20. Wat brengen de jongens naar de tempels?