Fabulae
Hoofdstuk 17, oefening 127
1 Amici suaserunt, iuvaremus. Vrienden hebben ons aangeraden te helpen.2 Quis imperavit, ne urbem deleretis? Wie heeft jullie bevolen de stad niet te vernietigen?
3 Valeas, opto. Ik wens, dat het goed met u gaat.
4 Ne speciem amares. Hield jij maar niet van uiterlijke schijn.
5 Pueri plus darent et minus rogarent. Gaven de jongens maar meer en vroegen ze maar minder.
6 Suasistis, ne venirent. Jullie hebben hen aangeraden niet te komen.
7 In lacu maiore nataremus. Zwommen wij maar in een groter meer.
8 Ne matrem dolore afficiat. Laat hij zijn moeder geen verdriet aandoen.
9 Viri ne maledicerent. Vloekten de mannen maar niet.
10 Simulacrum deae faciamus. Laten wij een beeld van / voor de godin maken.
11 Optas, victoria gloriam pariat. Jij wenst, dat de overwinning roem oplevert.
12 Monuistis, ne iussis parerem. Jullie hebben mij gewaarschuwd de bevelen niet op te volgen.
13 Belli gloria rex clarissimus fiat. Moge de koning door oorlogsroem zeer vermaard worden.
14 Monebam te, ne filium superbum faceres. Ik waarschuwde jou, je zoon niet hoogmoedig te maken.
15 Ne viri soli restarent. Bleven de mannen maar niet als enigen over.
16 Opto, spem firmam habeatis. Ik wens, dat jullie goede hoop houden.
17 Artem melius exerceas. Pas je vaardigheid beter toe.
18 Hostes rei publicae superetis. Mogen jullie de vijanden van de staat overwinnen.
19 Arcum tendere valeas. Moge u in staat zijn de boog te spannen.
20 Quis faciet, vincamus? Wie zal maken, dat wij winnen?