Fabulae
Hoofdstuk 17, oefening 126
coniunctivus hoofd- en bijzinnen1 Curavit, vocaremus. Hij heeft gezorgd,dat wij riepen. (bijzin; finalis)
2 Orant, ne vocemus. Zij smeken ons niet te roepen. (bijzin; finalis)
3 Optavisti, ne manerent. Jij hebt gewenst, dat zij niet bleven. (bijzin; finalis)
4 Amico ne invideas. Laat jij niet je vriend benijden = Benijd je vriend niet (hoofdzin; adhortativus)
5 Responderent et parerent. Antwoordden en gehoorzaamden zij maar. (hoofdzin; optativus, cupitivus, desiderativus)
6 Curas, ne audiamus. Jij zorgt, dat wij niet luisteren. (bijzin; finalis)
7 Curavit, audiretis. Hij heeft gezorgd, dat jullie niet luisterden. (bijzin; finalis)
8 Invitarent nos. Nodigden zij ons maar uit. (hoofdzin; optativus, cupitivus, desiderativus)
9 Videas et vincas. Moge u zien en overwinnen. (hoofdzin; optativus, cupitivus, desiderativus)
10 Ne fuges. Laat jij niet wegjagen = Jaag niet weg (fugare) (hoofdzin; adhortativus)
11 Orabimus, iuvent. Wij zullen hen smeken om te helpen. (bijzin; finalis)
12 Imperat, urbem petamus. Hij beveelt ons de stad aan te vallen. (bijzin; finalis)
13 Ne urbem petatis. Laten jullie de stad niet aanvallen = Val de stad niet aan (hoofdzin; adhortativus)
14 Urbem protegerent. Beschermden zij de stad maar. (hoofdzin; optativus, cupitivus, desiderativus)
15 Cives protegemus. Wij zullen de burgers beschermen.
16 Poscimus, amicum protegas. Wij eisen, dat u onze vriend beschermt. (bijzin; finalis)
17 Arcerent et fugarent. Weerden zij maar af en joegen zij maar weg. (hoofdzin; optativus, cupitivus, desiderativus)
18 Curabo, ne fraudem sentiat. Ik zal zorgen, dat hij het bedrog niet merkt. (bijzin; finalis)
19 Ne urbem relinquatis. Laten jullie niet de stad verlaten = Verlaat de stad niet (hoofdzin; adhortativus)
20 Faciam, veniant. Ik zal maken, dat zij komen. (bijzin; finalis)
(NB: in teksten is het vaker beter de voltooid tegenwoordige tijd te vervangen door de onvoltooid verleden tijd, dus bijvoorbeeld bij 1: Hij zorgde, dat wij riepen.
Hetzelfde geldt voor 3 en 7)