Examenboeken > 2018: Homerus
ODYSSEE 9, 415 - 436 De cycloop Polyphemus
En de Cycloop, zuchtend en en ineenkrimpend door de pijn(en),nam, tastend met zijn handen, de steen weg van de ingang,
en zelf ging hij in de deur(opening) zitten, zijn beide handen uitspreidend,
in de hoop dat hij misschien iemand zou grijpen terwijl die met de schapen naar buiten ging;
want hij verwachtte in zijn hart misschien/dunkt me dat ik zo onnozel was.
Maar ik overdacht hoe dit verreweg het beste zou gebeuren,
in de hoop dat ik een of ander middel om aan de dood te komen voor mijn makkers en mijzelf
zou vinden; (en) allerlei listen en slimmigheid verzon ik,
omdat het nu eenmaal om ons leven ging want een grote ramp was nabij.
En dit/het volgende scheen mij het beste plan (te zijn) in mijn hart.
Er waren mannelijke schapen goed gevoed, met dikke vacht,
(en) mooi en groot, met/hebbend donkerviolette wol;
hen bond ik stil met stevig gevlochten wilgentakken,
waarop de Cycloop, het monster, sliep, bekend met/wetend van goddeloze dingen,
ze met drie tegelijk grijpend: die in het midden droeg telkens een man,
maar de twee aan weerszijden gingen mijn makkers beschermend.
En drie schapen droegen ieder (telkens) een man; maar Ãk,
er was namelijk een ram, verreweg de beste van alle schapen,
nadat ik zijn rug rug had vastgepakt, bleef nadat ik mij gedraaid naar onder zijn harige buik
(daaraan) hangen; en met mijn handen hield ik me vastgeklampt, ze stevig
gedraaid hebbend in zijn goddelijke wol, met volhardend hart/gemoed.
Zo wachtten wij toen zuchtend op de stralende Dageraad/Eos.